9781640299887
ISBN :Возрастное ограничение : 16
Дата обновления : 14.06.2023
Maar Jeva ging niet. De doden hadden haar al verteld dat ze hiervoor zou sterven. Als dat de prijs was die ze moest betalen om hulp te krijgen, dan het zij zo. Ze stond daar, in het oog van de storm. Toen een man op haar afrende, trapte ze hem naar achteren. Ze bleef staan. Dat was het enige dat ze op dat moment kon doen. Ze wachtte op het moment dat één van hen haar zou vermoorden.
Jeva was in de war toen dat niet gebeurde. Het werd rustiger in de ruimte, en de mensen die voor haar stonden draaiden zich naar haar om. Eén voor één lieten ze zich op hun knieën vallen. De Spreker van de Doden liep naar voren.
“Het lijkt erop dat we met je meegaan naar Haylon, zuster.”
Jeva knipperde met haar ogen. “Ik… begrijp het niet.”
Ze had dood moeten zijn. De doden hadden haar verteld dat dat haar dood het offer was dat ze wilden.
“Ben je onze manier van leven zo snel vergeten?” zei de priester. “Je hebt ons een dood geboden die het waard is. Wie zijn wij om ons daartegen te verzetten?”
Jeva liet zich ook op haar knieГ«n vallen. Ze wist niet wat ze moest zeggen. Ze had de dood verwacht, en in plaats daarvan het leven gekregen. Nu moest ze het laten gelden.
“We komen eraan, Thanos,” fluisterde ze.
HOOFDSTUK ACHT
Irrien negeerde de pijn van zijn verwondingen terwijl hij naar het zuiden reed, over de weg die door zijn leger al in modder was veranderd. Hij dwong zichzelf om rechtop in het zadel te blijven zitten en niets te laten merken. Hij stopte niet, hij vertraagde zelfs niet, ondanks zijn vele sneeГ«n, verbanden en hechtingen. Wat er aan het einde van deze reis lag, was te belangrijk om uit te stellen.
Zijn mannen reden met hem mee, en de rit terug naar Delos ging nog sneller dan hun aanval op het Noorden. Sommigen raakten achter omdat ze zich bezig moesten houden met het bijeenhouden van de slaven of omdat ze wagens met geplunderde spullen met zich meenamen, maar de meeste mannen reden met hun heer mee, klaar voor de gevechten die nog zouden komen.
“Ik hoop voor je dat je het niet mis hebt,” snauwde Irrien naar N’cho.
De huurling reed naast hem, met de schijnbaar onuitputtelijke kalmte die hij altijd uit leek te stralen, alsof het feit dat de horde van Irriens beste krijgers achter hen hem niets deed.
“Je zult het zien als we Delos bereiken, Eerste Steen.”
Dat duurde niet lang, hoewel Irriens paard toen ze arriveerden zwaar hijgde en zijn flanken nat waren van het zweet. Irrien volgde N’cho, die hen bij de weg vandaan leidde, naar een ruimte die vol stond met ruïnes en grafstenen. Toen hij halt hielt, keek Irrien om zich heen. Hij was niet onder de indruk.
“Dit is het?” wilde hij weten.
“Dit is het,” verzekerde N’cho hem. “Een ruimte waar het leven zwak genoeg is om… andere wezens op te roepen. Wezens die in staat zijn om één van de Ouden te doden.”
Irrien steeg af. Hij had het met gemak en gratie moeten doen, maar zijn pijnlijke verwondingen zorgden ervoor dat hij op een lompe manier de grond raakte. Het herinnerde hem aan wat de huurling en zijn kameraden hem hadden aangedaan, aan waar N’cho voor zou boeten als hij zijn belofte niet nakwam.
“Het ziet eruit als een eenvoudige begraafplaats,” beet Irrien naar hem.
“Het is al een plek des doods sinds de tijd van de Ouden,” antwoordde N’cho. “De dood is hier zo vaak geweest dat hij de deur op een kiertje heeft laten staan. Het vereist slechts de juiste woorden, de juiste symbolen om de deur helemaal te openen. En de juiste offers, uiteraard.”
Irrien had moeten weten dat een man die zich kleedde als een priester des doods om een offer zou vragen. En toch, als hij hem de middelen kon geven om het kind van de Ouden te doden, dan was het het waard.
“Er zullen slaven gebracht worden,” beloofde hij. “Maar als je faalt, zul je hen terugzien in de dood.”
Het meest angstaanjagende van dit alles was het feit dat de huurling daar niet eens op reageerde. Hij behield zijn kalmte, en liep naar een plek die eruitzag alsof er een massagraf onder lag. Hij haalde poeders en toverdrankjes uit zijn gewaden tevoorschijn, en begon markeringen op de grond te tekenen.
Irrien keek toe en wachtte. Hij ging in de schaduw van één van de tombes zitten en probeerde te verbergen hoe erg zijn lichaam pijn deed na de lange rit. Hij zou maar graag verder Delos in zijn gereden om te baden en zijn wonden te verzorgen, en misschien even te rusten. Maar dan zouden zijn mannen vragen stellen over waarom hij niet hier was. En hij moest sterk zijn.
Dus stuurde hij zijn mannen erop uit om offers te halen, en gaf hen een lijst met andere dingen waarvan N’cho had gezegd dat ze nodig waren. Het duurde meer dan een uur voor ze terugkwamen uit de stad, met de meest bizarre verzameling van benodigdheden. Er kwam een dozijn priesters des doods mee met de slaven en smeersels, de kaarsen en de vuurpotten.
Irrien zag N’cho glimlachen bij het zien van de priesters, met een zelfverzekerdheid die Irrien vertelde dat hij geen spelletjes speelde.
“Ze willen zien hoe het in zijn werk gaat,” zei hij. “Ze willen zien of het wel echt mogelijk is. Ze geloven erin, maar ze geloven er niet in.”
“Ik geloof het als ik het zie,” zei Irrien.
“Dan zul je het zien, mijn heer,” antwoordde de huurling.
Hij liep terug naar de ruimte die hij met de symbolen van zijn toverkunst had gemarkeerd, en stak kaarsen aan. Hij gebaarde om de slaven naar voren te brengen, en bond hen één voor één vast aan staken rondom de cirkel die hij getekend had. Vervolgens smeerde hij hen in met oliën die hen deden worstelen en smeken.
Dat was echter niets vergeleken met hun geschreeuw, dat oprees toen de huurling hen in brand stak. Irrien hoorde een aantal van zijn mannen naar adem snakken bij het aanschouwen van de achteloze wreedheid. Anderen klaagden over verspilling. Irrien stond daar alleen maar. Als dit niet werkte, had hij later alle tijd om N’cho te vermoorden.
Het werkte echter wel, op een manier die Irrien nooit had kunnen voorzien.
Hij zag N’cho de cirkel uitstappen. Terwijl hij zong, leek de grond binnenin de cirkel in te storten, alsof er een zinkgat ontstond. De schreeuwende, brandende offers vielen in het gat terwijl N’cho onverstoorbaar door bleef dingen.
Irrien hoorde het gekraak van de tombes die open begonnen te breken. Een graf vlakbij de plek waar Irrien stond scheurde met een oorverdovend lawaai door tweeГ«n. Irrien zag de hoe de botten er als in een draaikolk werden uitgerukt, waarna ze het gat in de grond werden ingezogen.
Er volgden nog meer botten. Het was alsof ze door een magische kracht naar het gat toe werden getrokken, met de snelheid van geworpen speren. Irrien zag een man door een dijbeen doorboord worden, waarna hij mee het gat in werd gesleurd. Hij schreeuwde toen hij viel
En toen werd alles weer stil. N’cho gebaarde naar de priesters des doods om naar voren te komen. Ze gingen bij hem staan, duidelijk benieuwd naar wat hij dan ook aan het doen was. Irrien vond het belachelijk dat ze hun verlangen naar macht op de eerste plaats zetten, dat ze het zelfs belangrijker vonden dan hun eigen leven.
Irrien had al geraden wat er kwam, nog voordat een enorme hand met klauwen uit het gat omhoog kwam en één van de priesters greep. De klauwen boorden zich dwars door de priester heen en sleurden de om genade smekende man met zich mee.
N’cho kwam meteen in actie en wikkelde een lichte, zilveren ketting om de arm van het wezen heen, alsof hij een wild paard ving. Hij overhandigde het uiteinde van de ketting aan een groep soldaten. Ze hielden de ketting voorzichtig vast, alsof ze verwachtten dat zij zelf de volgende slachtoffers zouden worden.
“Trekken,” commandeerde hij. “Trek voor je leven.”
De mannen keken naar Irrien, en Irrien knikte. Als dit een paar levens zou kosten, was het het waard zijn. Hij keek toe hoe de mannen trokken, alsof ze een zwaar zeil hesen. Ze sleurden het beest niet uit zijn schuilplaats, maar leken hem wel te overtuigen om in beweging te komen.
Het beest klom met zijn enorme klauwen uit het gat in de grond. Het was een wezen met een flinterdunne, leerachtige huid, met daaronder botten die groter waren dan de mannen zelf. Sommigen van die botten staken als speerpunten door de huid heen. Het beest was zo groot als een hoog schip, en zag er onbedwingbaar uit. Het had de kop van een krokodil, met in het midden van de schedel een enkel groot oog dat met een onheilspellende gele blik voor zich uit staarde.
N’cho haalde meer kettingen tevoorschijn en overhandigde die aan de andere mannen. Al snel werd het beest door een hele compagnie van krijgers in bedwang gehouden. Zelfs geketend was het een angstaanjagend wezen. Het leek een gevoel van dood uit te stralen, en het gras kleurde spontaan bruin door zijn aanwezigheid.
Irrien ging staan. Hij liet zijn zwaard aan zijn riem hangen, maar alleen omdat het geen zin had om een zwaard te trekken. Hoe moest hij iets doden dat duidelijk niet leefde op een manier die hij begreep? En waarom zou hij het willen doden, als het precies was wat hij nodig had om het op te nemen tegen de krijgers op Haylon, en het meisje dat schijnbaar nog gevaarlijker was dan hen allemaal?
“Zoals beloofd, Eerste Steen,” zei N’cho. Hij gebaarde als een slavenhouder die een bijzonder duur exemplaar liet zien. “Een wezen dat gevaarlijker is dan welk wezen dan ook.”
“Gevaarlijk genoeg om één van de Ouden te doden?” wilde Irrien weten.
Hij zag de huurling knikken, als een wapensmid die trots was op zijn creatie.
“Dit wezen is pure dood, Eerste Steen,” zei hij. “Het is in staat om alles te doden dat leeft. Ik neem aan dat u tevreden bent?”
Irrien zag de mannen worstelen om het beest in bedwang te houden, en trachtte de kracht van het wezen in te schatten. Hij kon zich niet voorstellen dat hij er ooit tegen zou vechten. Hij kon zich niet voorstellen dat iemand een confrontatie met dat beest zou overleven. Even ontmoette het oog van het beest zijn blik, en Irrien zag alleen maar haat: een diepe, blijvende haat voor alles dat leefde.
“Als je het na afloop weer terug kunt stoppen,” zei Irrien. “Ik zit er niet op te wachten dat dat ding achter mij aan komt.”
N’cho knikte. “Dit wezen is niet gemaakt voor deze wereld, Eerste Steen,” zei hij. “De kracht die het bij elkaar houdt zal uiteindelijk uitbranden.”
“Breng hem naar de boten,” commandeerde Irrien.
N’cho knikte. Hij gebaarde naar de mannen en gaf bevelen over waar ze moesten trekken en hoe hard. Irrien zag het toen één van de mannen zich verstapte, en het beest uithaalde. Hij scheurde de man in tweeën.
Irrien was bijna nergens bang voor, maar voor dit ding wel. Maar dat was goed. Het betekende dat het een machtig wezen was. Machtig genoeg om zijn vijanden af te slachten.
Machtig genoeg om hier een einde aan te maken, voor eens en altijd.
HOOFDSTUK NEGEN
Stephania stond ongeduldig in een ontvangstkamer in Ulrens grote huis. Ondanks de angst die ze voelde keek ze net zo uitdrukkingsloos als de standbeelden die er stonden. Er was angst, ondanks het feit dat ze naar dit moment toe had gewerkt, en ondanks alles dat ze had gedaan om hier te komen.
Ze wist van haar poging om Irrien te verleiden hoe erg dit fout kon gaan. Eén verkeerde stap en het zou haar dood betekenen, of erger. Ze zou verkocht worden als het speeltje van één of andere rijke man. Hopelijk was de voormalige Tweede Steen makkelijker te verleiden dan de eerste.
De constante aanwezigheid van het tuig dat haar hierheen hadden gebracht, werkte ook op Stephania’s zenuwen. Ze praatten niet met haar, en behandelden haar niet met het respect dat haar positie vereiste. De twee mannen stonden als cipiers bij de deur. De vrouw was inmiddels vertrokken om Ulren op de hoogte te brengen van Stephania’s komst.
Stephania maakte van haar tijd gebruik om uit te vinden hoe ze zichzelf het beste kon presenteren. Ze koos een sofa die in het midden van de ruimte stond, en ging er elegant op zitten, verleidelijk zelfs. Ze wilde Ulren onmiddellijk duidelijk maken waarom ze hier was.
Toen de Tweede Steen de ontvangstkamer binnenliep, vergezeld door de vrouw, moest Stephania haar best doen om niet op te staan en weg te lopen. Het was nog lastiger om de glimlach op haar gezicht te behouden, maar gelukkig had Stephania veel ervaring met het verbergen van haar ware gevoelens.
De standbeelden van Ulren hadden een ruige, aantrekkelijke jonge man in de bloei van zijn leven laten zien, maar daar leek de Tweede Steen allang niet meer op. Hij was oud. Wat nog erger was, ouderdom was hem niet gunstig gezind geweest bij het uitdelen van rimpels en levervlekken. Het weinige haar dat hij nog had was dun, en hij had talloze littekens. Dit was het soort man waar meisjes van adel grapjes over maakten, degene waarmee de armste moest trouwen om het geld. Hij was niet iemand die Stephania zou moeten overwegen als potentiele echtgenoot.
“Eerste Steen Ulren,” zei Stephania glimlachend. Ze ging staan. “Wat fijn om je eindelijk te ontmoeten.”
Ze loog omdat er iets veel belangrijkers dan geld op het spel stond. Deze man kon haar haar koninkrijk teruggeven. Hij kon haar teruggeven wat haar was afgenomen, en meer.
“Mijn bediende vertelt mij dat je Stephania bent, de aristocrate die kortstondig koningin van het Rijk was,” zei Ulren. “Je hebt geruchten verspreid om mijn aandacht te krijgen. Die heb je nu. Ik hoop dat je daar geen spijt van krijgt.”
Stephania glimlachte opzettelijk breder en raakte zijn arm aan. “Hoe kan ik spijt krijgen van het ontmoeten van de machtigste man ter wereld? Vooral als ik een voorstel voor hem heb?”
Ze bestudeerde Ulrens gezicht en probeerde het idee dat ze met hem naar bed zou moeten gaan te negeren. Dat probleem kwam later wel, en Stephania zou hoe dan ook doen wat nodig was.
“Wat voor voorstel?” vroeg Ulren. Stephania zag dat hij haar bekeek met de honger die mannen altijd hadden als ze naar haar keken. Ze verborg haar afschuw.
“Een aanzoek,” zei Stephania. “Wie anders zou een geschikte echtgenoot voor me kunnen zijn?”
Ulren bekeek Stephania van top tot teen en knipte toen met zijn vingers. “Ah, ik snap het. Een aristocrate die een toevluchtsoord zoekt. Sla haar in de boeien, fouilleer haar, brandmerk haar, en laat haar achter in mijn vertrekken. Ik zal een beetje plezier met haar beleven voor ze naar het slavenblok gaat.”
Stephania zag het tuig naar voren lopen, en even dacht ze aan alle keren dat Irrien haar had bedreigd. Hij was ook respectloos geweest, maar hij had in elk geval nog het fatsoen gehad om haar voor zichzelf te claimen, en deze keer zat Stephania niet midden in een invasie.
De vrouw kwam op haar af. De kettingen in haar handen lieten zien dat ze deze uitkomst al had verwacht, en haar glimlach zei dat ze er naar uit had gekeken. Stephania negeerde haar en liep naar de andere wachters toe.
“Denk maar niet dat je hier wegkomt,” zei de vrouw.
De twee wachters versperden Stephania de weg. Dat bracht hen iets dichter bij elkaar, en dat was precies waar Stephania op gewacht had. Ze haalde een klein opgevouwen papiertje uit haar mantel en blies erop.
Er kwam poeder uit, en dat verraste de wachters. Stephania hield voor de zekerheid haar adem in, maar ze hoefde zich geen zorgen te maken. De wachters snakten naar adem toen ze het poeder inademden en het hun longen vulden. EГ©n van hen greep naar zijn keel, alsof dat hem kon helpen. De ander greep zich vast aan de muur om te voorkomen dat hij viel.
Stephania negeerde hen en draaide zich weer om naar de vrouw, een mes in haar hand. Ze viel aan, maar de vrouw slaagde erin haar aanval af te weren, en sloeg het mes uit Stephania’s vingers. Ze haalde uit, en Stephania kromp ineens van de pijn.
Ze vertraagde echter niet. Mensen maakten de fout om te denken dat ze zwak was omdat ze geraffineerd was. Ze schopte de vrouw tegen de achterkant van haar knie, sleurde haar uit balans en begon haar te wurgen. Stephania wachtte tot ze slap werd, en liet haar bewusteloze lichaam op de grond vallen. Zorgvuldig ketende ze haar vast.
Toen wendde ze zich tot Ulren, een dolk in haar hand. “Het was erg onzorgvuldig van je mensen om me bewapend binnen te laten. Ik ben niet zo hulpeloos als je denkt.”
“Dat zie ik,” zei Ulren, en nu zag Stephania iets van respect in zijn ogen. “Je bent allesbehalve hulpeloos. Hmm…”
Hij bekeek haar weer van top tot teen. Als hij haar aanviel, zou Stephania hem neersteken, en proberen zijn rijk van hem af te nemen. Ze zou waarschijnlijk falen, maar ze zou nooit meer een slaaf zijn.
“Het lijkt erop dat ik je heb onderschat,” zei Ulren. “Vertel me nog eens waarom ik met je zou trouwen.”
Hij zei het alsof hij niet zojuist het bevel had gegeven om haar tot slavin te maken. Stephania slikte haar woede door, net zoals ze met haar afschuw deed. Als ze twee wachters moest vermoorden en een derde moest wurgen om indruk op deze man te maken, dan het zij zo.
“Je zou met me moeten trouwen omdat ik je het Rijk kan geven,” zei Stephania.
“Met welk leger?” vroeg Ulren. Natuurlijk dacht hij op die manier. Waren alle machtige mannen zulke dwazen?
“Met jouw leger,” zei Stephania. “Je mannen zullen als bevrijders worden gezien, omdat ze een rechtmatige koningin steunen. Die de steun van de mensen van het Rijk krijgt. Die alle geheimen daar kent. Denk erover na, Ulren. Ik ken het Rijk beter dan we dan ook.”
“Zeer verleidelijk,” zei hij.
“Ik ken Irrien ook,” ging Stephania verder. “Ik hoor dat je hem bijna net zo graag dood wil als ik.”
Ze zag de blik in zijn ogen, en ze wist dat ze hem had overtuigd.
“Hij heeft zwakheden waar je niet vanaf weet,” zei Stephania. “Als we daar gebruik van maken kunnen we hem doden, en met mij aan je zijde zal het vanzelfsprekend zijn om over zowel Felldust als het Rijk te heersen. Twee landen, die samen het grootste Rijk ter wereld zullen vormen.”
Het was hetzelfde aanbod dat ze Irrien had gedaan, maar Stephania kon meteen zien dat Ulren niet dezelfde persoon als de Eerste Steen was. Irrien was zo zeker van zijn macht geweest dat Stephania’s inspanningen waren teruggekaatst als stenen van een wapenrusting. Ulren was allesbehalve zeker van zijn positie.
“En in ruil daarvoor wil je een huwelijk?” zei Ulren.
Stephania glimlachte. “Er zijn mensen die het zouden beschouwen als een bonus, niet als een prijs. Denk erover na, Eerste Steen. Hoe lang is het geleden sinds een vrouw vrijwillig bij je in bed is gekropen? Hoe lang is het geleden sinds je de hoop op een zoon hebt opgegeven? Een dynastie die jouw naam draagt?”
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию (https://www.litres.ru/pages/biblio_book/?art=43694783&lfrom=174836202) на ЛитРес.
Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом