Морган Райс "Een Eed Van Broeders "

DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos In EEN EED VAN BROEDERS komen Thorgrin en zijn broeders uit het land van de doden, meer gedreven dan ooit om Guwayne te vinden. Ze vervolgen hun reis over een vijandige zee en komen op plaatsen die hun wildste dromen te boven gaan. Terwijl ze steeds dichter bij Guwayne komen, worden ze geconfronteerd met obstakels die hen op de proef zullen stellen en hen zullen dwingen al hun training te benutten en als broeders de strijd aan te gaan. Darius komt in opstand tegen het Rijk en weet een leger te bijeen te krijgen terwijl hij het ene slavendorp na het anderen bevrijd. Terwijl hij het moet opnemen tegen versterkte steden, tegen een leger dat duizend keer zo groot is als het zijne, roept hij al zijn instinct en moed op, vastberaden om te overleven, vastberaden om te winnen en om naar vrijheid te streven, zelfs als hij daarvoor zijn leven op het spel moet zetten. Gwendolyn, die geen andere keus heeft, leidt haar mensen door de Grote Woestijn, dieper het Rijk in dan iemand ooit is gegaan, op een zoektocht naar de legendarische Tweede Ring – de laatste hoop voor haar mensen, en de laatste hoop voor Darius. Maar onderweg zal ze afschuwelijke monsters en verschrikkelijke gebieden tegenkomen, en komt er een opstand onder haar eigen mensen die zelfs zij misschien niet zal kunnen stoppen. Erec en Alistair zeilen naar het Rijk om hun mensen te redden. Onderweg stoppen ze bij verborgen eilanden, vastberaden om een leger bij elkaar te krijgen – zelfs als het betekent dat ze moeten onderhandelen met huurlingen met een dubieuze reputatie. Godfrey zit diep in Volusia en diep in de problemen wanneer zijn plan van kwaad tot erger gaat. Hij wordt gevangen genomen en voorbereid op zijn executie, en zelfs hij ziet geen uitweg meer. Volusia vormt een alliantie met de meest duistere tovenaar, en terwijl ze hoger op de ladder klimt overwint ze iedereen die haar in de weg staat. Machtiger dan ooit tevoren brengt ze de strijd naar de treden van de Hoofdstad van het Rijk – tot ze recht tegenover het hele leger van het Rijk staat, een leger dat zelfs dat van haar in het niet doet vallen. Het toneel wordt vrijgemaakt voor een epische strijd. Zal Thorgrin Guwayne vinden? Zullen Gwendolyn en haar mensen overleven? Zal Godfrey kunnen ontsnappen? Zullen Erec en Alistair het Rijk bereiken? Zal Volusia de volgende Keizerin worden? Zal Darius zijn mensen naar de overwinning leiden?EEN EED VAN BROEDERS is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken. Een levendige fantasy waarbij elementen van mysterie en intrige in de verhaallijn zijn verweven… Voor wie op zoek is naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige serie ontmoetingen die de focus leggen op Thors evolutie van een dromerig kind naar een jong volwassene die geconfronteerd wordt met onmogelijke overlevingskansen… Slechts het begin van wat een epische tienerserie beloofd te worden. Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)

date_range Год издания :

foundation Издательство :Lukeman Literary Management Ltd

person Автор :

workspaces ISBN :9781632916457

child_care Возрастное ограничение : 16

update Дата обновления : 14.06.2023

“MIJN MENSEN!” bulderde ze. “Ik ben de Godin Volusia. Jullie prins is dood. Ik ben die ene die nu de staf draagt; ik ben die ene die jullie zullen volgen. Volg mij en jullie verwerven roem en rijkdom en alles wat je hart begeert. Blijf hier, en jullie zullen wegkwijnen en hier sterven, in de schaduw van deze muren, in de schaduw van een lijk van een leider die nooit van jullie gehouden heeft. Jullie dienden hem tijdens krankzinnigheid; jullie zullen mij in roem dienen, overwinnen en eindelijk hebben jullie de leider die jullie verdienen.”

Terwijl ze over hen keek tilde Volusia de staf hoger, zag ze hun gedisciplineerde blikken, zij voelden haar bestemming. Ze wist dat zij onoverwinnelijk was en dat niets haar in de weg stond, zelfs niet deze honderdduizenden mannen. Ze wist dat ze, net als over de hele wereld, voor haar zouden buigen. Ze zag het in haar geestesoog; ten slotte was zij een godin. Zij leefde in een rijk verheven boven mensen. Welke andere keuze hadden ze?

En zoals zij zich het had voorgesteld klonk er een traag gekletter van wapens. En één voor één vielen de mannen voor haar op hun knieën, de één na de ander, een gegalm van harnassen spreidde zich over de woestijn uit terwijl ze allemaal voor haar knielden.

“VOLUSIA!” dreunden zij zacht, opnieuw en opnieuw.

“VOLUSIA!”

“VOLUSIA!”

HOOFDSTUK VIER

Godfrey voelde het zweet langs zijn nek lopen terwijl hij ineengedoken zat tussen de groep slaven, hij probeerde niet in het midden vast te zitten en niet gezien te worden toen ze door de straten van Volusia hun weg vervolgden. Er klonk nog een slag door de lucht en Godfrey schreeuwde het uit van pijn toen de punt van een zweep zijn achterkant raakte. De slaaf achter hem schreeuwde veel harder, omdat de zweep voornamelijk voor haar bedoeld was. Het raakte haar over de hele rug en ze huilde en strompelde voorwaarts.

Godfrey reikte naar voren en ving haar op vlak voor ze in elkaar stortte. Hij deed dit impulsief, hij wist dat hij zijn leven hiermee riskeerde. Ze kreeg zichzelf weer onder controle en draaide naar hem toe, paniek en angst over haar hele gezicht, en ze zag hem, haar ogen wagenwijd open in verrassing. Ze had hem duidelijk niet verwacht te zien, een mens, licht van huid, naast haar lopend, ongeketend. Godfrey schudde snel zijn hoofd en bracht een vinger naar zijn mond, biddend dat ze stil zou blijven. Gelukkig bleef ze dat.

Er was nog een zweepslag en Godfrey keek achterom en zag dat de opzieners op weg naar voren van het konvooi waren, gedachteloos slaven slaan, alleen maar om hun aanwezigheid bekend te maken. Terwijl hij achterom keek zag hij direct achter hem de paniekerige gezichten van Akorth en Fulton, hun ogen onrustig, en naast hem zag hij de rustige, vastberaden gezichten van Merek en Ario. Godfrey verwonderde zich erover dat deze twee jongens meer kalmte en moed toonden dan Akorth en Fulton, twee volwassen, ofschoon dronken, mannen.

Zij marcheerden en marcheerden en Godfrey voelde dat ze hun bestemming naderden, waar dat ook mocht zijn. Hij zou ze natuurlijk daar niet laten aankomen: hij moest snel iets doen. Hij had zijn doel volbracht, het was hem gelukt om Volusia binnen te komen – maar nu moest hij deze groep breken voordat zij ontdekt werden.

Godfrey keek rond en zag iets gebeuren: de opzieners kwamen bijna allemaal tot aan de voorkant van dit konvooi slaven samen. Logisch natuurlijk. Aangezien alle slaven aan elkaar geketend zaten, konden ze nergens heen vluchten, en de opzieners vonden het duidelijk niet nodig om de achterkant te bewaken. Buiten de eenzame opziener die heen en weer langs de zijkant liep om slagen uit te delen, was er niemand om te voorkomen dat ze er tussen uit glipten via de achterkant van het konvooi. Zij konden ontsnappen, er stilletjes tussenuit glippen in de straten van Volusia.

Godfrey wist dat zij snel moesten handelen; en zijn hart bonsde iedere keer als hij eraan dacht om het te wagen. Zijn verstand vertelde hem het nu te doen en toch bleef zijn lichaam aarzelen, nog niet genoeg moed bij elkaar geraapt.

Godfrey kon nog steeds niet geloven dat ze er waren, dat ze het echt tot binnen de muren gehaald hadden. Het was als een droom – maar een droom die alleen maar erger werd. De roes van de wijn verdween langzaam en hoe meer het wegging, hoe meer hij zich realiseerde wat een vreselijk slecht idee dit was.

“We moeten hier weg,” Merek leunde naar voren en fluisterde indringend. “We moeten iets doen.”

Godfrey schudde zijn hoofd en slikte, het zweet prikte in zijn ogen. Een deel van hem wist dat hij gelijk had, maar een ander deel van hem bleef wachten op exact het juiste moment.

“Nee,” antwoordde hij. “Nog niet.”

Godfrey keek rond en zag dat slaven op alle manieren geketend waren en door de straten van Volusia gesleurd werden, niet alleen met een donkere huidskleur. Het leek erop alsof het Keizerrijk het voor elkaar had gekregen om allerlei verschillende rassen uit alle hoeken van het Keizerrijk te onderwerpen – alles en iedereen die niet van het Keizerlijk ras was, iedereen die niet hun gloeiende gele huidskleur, extra grootte, brede schouders en de smalle horens naast hun oren had.

“Waar wachten we op?” vroeg Ario.

“Als we de open straten oprennen,” zei Godfrey, “kunnen we teveel opvallen. We kunnen ook opgepakt worden. We moeten wachten.”

“Wachten op wat?” drong Merek met frustratie in zijn stem aan.

Godfrey schudde moeilijk zijn hoofd. Hij had het gevoel dat zijn plan uiteen viel. “Ik weet het niet,” zei hij.

Ze sloegen nog een hoek om en plotseling zagen ze de hele stad Volusia voor zich uit. Godfrey keek er met ontzag naar.

Het was de meest ongelooflijke stad die hij ooit had gezien. Godfrey, zoon van een koning, was in grote, voorname, rijke en versterkte steden geweest. Hij was in een paar van de mooiste steden ter wereld geweest. Weinig steden konden op tegen de statigheid van een Savaia, een Silesia of boven alles, het Hof van de Koning. Hij was niet zo snel onder de indruk.

Maar hij had nog nooit zoiets als dit gezien. Het was een combinatie van schoonheid, orde, kracht en rijkdom. Voornamelijk rijkdom. Het eerste wat Godfrey opviel waren de afgodsbeelden. Overal, door de hele stad verspreid, stonden beelden, afgodsbeelden die Godfrey niet herkende. Eén bleek een god van de zee te zijn, een andere van de lucht, een andere van de heuvels…. Overal waren groepen mensen, op hun neerkijkend. In de verte stond een massieve gouden standbeeld, torenhoog boven de stad uit, wel driehonderd meter hoog, boven Volusia. Hordes mensen bogen hier diep voor.

Het volgende wat Godfrey verraste waren de straten, geplaveid met goud. Schitterend, vlekkeloos, alles nauwkeurig netjes en schoon. Alle gebouwen bestonden uit perfect gehouwen gesteente, geen steen op de verkeerde plek. De straten van de stad rekten zich oneindig uit, het leek alsof de stad zich tot aan de horizon uitstrekte. Wat hem nog meer verraste waren de grachten en kanalen, ineengestrengeld door de straten, soms in bogen, soms in cirkels, ze droegen de azuren stromen van de oceaan en waren als leidingen, de olie die deze stad liet vloeien. Deze kanalen zaten vol met versierde gouden vaartuigen die voorzichtig heen en weer voerden, kriskras door de straten.

De stad was gevuld met licht, weerkaatst door de haven, gedomineerd door het altijd aanwezige geluid van brekende golven, terwijl de stad in de vorm van een hoefijzer de kustlijn omhelsde, en de golven braken recht tegen zijn gouden zeewering. Tussen het glinsterende licht van de oceaan, de stralen van de twee zonnen hoog boven hun hoofd en het altijd aanwezige goud, liet Volusia schitteren. De twee torenhoge pilaren aan de ingang van de haven, die bijna tot de hemel reikten, bolwerken van kracht, lijstten het allemaal in.

Deze stad was gebouwd om te intimideren, besefte Godfrey zich, het moest rijkdom uitstralen en dat deed het ook. Het was een stad die vooruitgang en beschaving uitzweette en als Godfrey niet wist van de wreedheid van zijn inwoners, zou het een stad zijn waar hij graag zou willen wonen. Het was zo anders als alles wat de Ring te bieden had. De steden van de Ring waren gebouwd ter versterking, bescherming en verdediging. Ze waren nederig en ingetogen, net als hun mensen.

Aan de andere kant waren deze steden van het Keizerrijk open, onbevreesd en gebouwd om de weelde te beschermen. Het was logisch, dacht Godfrey: uiteindelijk hadden de Keizerlijke steden niemand die ze aan wilden vallen.

Godfrey hoorde verderop rumoer en terwijl ze zich door een steeg heen kronkelden en een hoek omsloegen, kwamen ze ineens op een grote binnenplaats uit met de haven achter hun. Het was een brede, stenen plein, een belangrijk kruispunt in de stad, er kwamen een dozijn straten op uit in een dozijn richtingen. Dit zag hij allemaal met een vluchtige blik door een stenen poort heen, ongeveer twintig meter verderop. Godfrey wist dat zodra het gevolg daar doorheen zou gaan, waren ze allemaal in het openbaar, blootgesteld, met alle anderen.

Dan zou het niet meer mogelijk zijn om weg te glippen.

Wat nog meer verontrustend was, was dat Godfrey uit alle richtingen slaven erbij zag komen, allemaal binnengeleid door opzieners, allemaal geketend, ze werden richting de kustlijn naar een hoog podium gesleept. Slaven stonden er bovenop, terwijl het rijke Keizerlijk volk ze bestudeerden en biedingen plaatsten. Het leek op een veiling blok.

Er steeg gejuich op en Godfrey keek toe terwijl een Keizerlijk edelman de kaken van een slaaf onderzocht, een slaaf met een bleke huid en lang, vezelig bruin haar. De edelman knikte tevreden en de opziener kwam en ketende de slaaf, als was het de afhandeling van een zakelijke overeenkomst. De opziener greep de slaaf aan de achterkant van zijn shirt en gooide hem, met zijn gezicht naar beneden, van het platform af op de grond. De man vloog door de lucht en kwam hard op de grond terecht en de menigte juichte tevreden, terwijl een aantal soldaten naar voren kwamen en hem weg sleepten.

Nog een groep slaven kwam uit een andere hoek van de stad tevoorschijn en Godfrey zag hoe een slaaf naar voren geduwd werd, de grootste slaaf, dertig centimeter langer dan de anderen, sterk en gezond. Een Keizerlijke soldaat hief zijn bijl omhoog en de slaaf zette zichzelf schrap.

Maar de opziener hakte zijn boeien door, het geluid van metaal dat op steen viel vulde de binnenplaats.

De slaaf staarde verward naar de opziener.

“Ben ik vrij?” vroeg hij.

Maar er kwamen een paar soldaten naar voren gesneld, ze grepen de slaaf bij zijn armen en sleepten hem naar de voet van een grote gouden beeld aan het begin van de haven. Nog een beeld van Volusia, haar vinger wees naar de zee, golven braken aan haar voeten. De menigte dromde dicht op elkaar terwijl de soldaten de man vasthielden, zijn hoofd naar beneden geduwd, met zijn gezicht naar de grond, op de voet van het beeld.

“NEE!” schreeuwde de man.

De Keizerlijke soldaat stapte naar voren en zwaaide nogmaals met zijn bijl, en dit keer onthoofde hij de man.

De menigte schreeuwde in verrukking en ze vielen allemaal op hun knieГ«n en bogen naar de grond, het beeld aanbiddend terwijl bloed over zijn voeten stroomde.

“Een offer voor onze grote godin!” riep de soldaat. “We dragen het aan u op!”

De menigte juichte weer.

“Ik weet niet hoe het met jou is,” zei de stem van Merek dringend in Godfrey’s oor, “maar ik zal niet geofferd worden aan een of ander afgodsbeeld. Niet vandaag.”

Er was nog een slag van een zweep en Godfrey kon zien dat de toegangsweg dichterbij kwam. Zijn hart bonsde terwijl hij nadacht over zijn woorden en hij wist dat Merek gelijk had. Hij wist dat hij iets moest doen – en snel ook.

Ineens keerde Godfrey zich om. Vanuit zijn ooghoeken zag hij vijf mannen in helder rode mantels en kappen, snel door de straat de andere kant op wandelend. Hij zag dat ze een witte huid, bleke handen en gezichten hadden, zag dat ze kleiner waren dan de logge beulen van het Keizerlijk ras en hij wist meteen wie dit waren: Finians. Eén van Godfrey’s grote vaardigheden was dat hij ieder verhaal kon onthouden, zelfs als hij dronken was. En hij had gedurende de afgelopen maan goed geluisterd als de mensen van Sandara de verhalen van Volusia telkens weer rondom het vuur vertelden. Hij had geluisterd naar hun omschrijving van de stad, van zijn geschiedenis, van alle rassen die onderworpen waren en van het enige vrije ras: de Finians. De enige uitzondering op de regel. Zij mochten in vrijheid leven, generatie na generatie, omdat zij te rijk waren om te vermoorden, teveel connecties hadden, teveel in staat waren om zich onmisbaar te maken, en makelaars in de handel van macht.

Het was hem verteld dat ze makkelijk herkenbaar waren, door hun te bleke huid, door hun helder rode mantels en vurig rood haar.

Godfrey had een idee. Het was nu of nooit.

“NU!” riep hij naar zijn vrienden.

Godfrey keerde zich om en kwam in beweging, rende aan de achterkant van het gevolg eruit en liet de geketende slaven verbijsterd achter. Hij was opgelucht om te zien dat de anderen hem op de hielen volgden.

Godfrey rende hijgend, belast met de zware zakken goud aan zijn middel, net als de anderen, rinkelend terwijl ze renden. Verderop zag hij de vijf Finians een nauwe steeg inslaan; hij rende recht op ze af en kon alleen maar bidden dat ze ongezien van de Keizerlijke ogen de hoek om konden slaan.

Met zijn hart in zijn oren bonzend, sloeg Godfrey de hoek om en toen hij de Finians voor zich zag sprong hij zonder nadenken in de lucht en greep de groep van achteren.

Het lukte hem om drie van hun op de grond te gooien, bezeerde zijn ribben toen hij de stenen raakte en rolde samen met ze door. Hij keek op en zag Merek hem volgen en hij pakte er ook één, Akorth sprong neer en hield één van ze vast en hij zag dat Fulton de laatste pakte, de kleinste van het stel. Godfrey zag geërgerd dat Fulton miste en in plaats daarvan viel hij kreunend op de grond.

Godfrey sloeg één van hen tegen de grond en hield een ander vast, maar hij raakte in paniek toen hij de kleinste nog steeds zag rennen, op het punt de hoek om te slaan. Hij keek op door zijn ooghoeken en zag hoe Ario rustig naar voren stapte, naar beneden reikte en een steen oppakte, het bekeek, toen naar achteren zwaaide en het gooide.

Een perfect schot, het raakte de Finian in zijn slaap terwijl hij de hoek omging en sloeg hem tegen de grond. Ario rende er naartoe en trok zijn mantel uit en trok het aan, hij begreep wat de bedoeling van Godfrey was.

Godfrey worstelde nog steeds met de andere Finian, eindelijk strekte hij zich op en stootte zijn elleboog in zijn gezicht, en hij ging knock out. Tenslotte greep Akorth zijn Finian bij zijn shirt en verpletterde zijn hoofd tweemaal tegen de stenen vloer, en hij ging ook knock out. Merek stikte die van hem lang genoeg om hem het bewustzijn te doen verliezen en Godfrey keek achterom en zag dat Merek op de laatste Finian rolde en een dolk tegen zijn keel aan hield.

Godfrey wilde net naar Merek schreeuwen om te stoppen, maar een stem sneed door de lucht en was hem voor:

“Nee!” beval de ruwe stem.

Godfrey keek op en zag dat Ario dreigend over Merek heen stond.

“Vermoord hem niet!” beval Ario.

Merek keek dreigend terug.

“Dode mannen praten niet,” zei Merek. “Als ik hem laat gaan, zullen we allemaal sterven.”

Dat kan mij niet schelen,” zei Ario, “hij heeft jou niets aangedaan. Hij zal niet gedood worden.”

Merek kwam langzaam en uitdagend omhoog en keek Ario aan. Recht in zijn gezicht.

“Je bent half zo groot als mij, jongen,” zei Merek ziedend, “en ik hou de dolk vast. Daag mij niet uit.”

“Ik mag dan wel half zo groot zijn als jij,” antwoordde Ario kalm, “maar ik ben twee keer zo snel. Kom maar op en ik ruk die dolk uit je handen en snij je keel door voordat je uitgeslingerd bent.”

Godfrey was verbaasd over de uitwisseling, vooral omdat Ario zo kalm was. Het was onwerkelijk. Hij knipperde niet en bewoog geen spier en hij sprak alsof hij het meest ontspannende gesprek in de wereld had. Het maakte zijn woorden nog overtuigender.

Merek dacht er waarschijnlijk ook zo over, hij maakte geen enkele beweging. Godfrey wist dat hij er tussen moest komen, en snel ook.

“De vijand is niet hier,” zei Godfrey, hij snelde naar voren en bracht de vuist van Merek omlaag. “Hij is daarginds. Als we tegen elkaar gaan vechten, hebben we geen enkele kans.”

Gelukkig liet Merek zijn vuist omlaag brengen en stak zijn dolk in zijn schede.

“Vlug nu,” voegde Godfrey toe. “Allemaal. Kleed ze uit en trek het aan. We zijn nu Finians.”

Ze kleedden de Finians uit en trokken hun helder rode mantels en kappen aan. “Dit is belachelijk,” zei Akorth.

Godfrey keek naar hem en zag dat zijn buik te groot was en hij was te lang; de mantel was te kort, je kon zijn enkels zien.

Merek grinnikte.

“Je had één pint minder moeten nemen,” zei hij.

“Dit ga ik niet dragen!” zei Akorth.

“Het is geen modeshow,” zei Godfrey. “Wil je liever ontdekt worden?”

Akorth trok zich onwillig terug.

Godfrey stond daar en keek naar hun vijfen zoals ze daar stonden, in de rode mantels, in deze vijandige stad, omsingeld door de vijand. Hij wist dat hun kansen klein waren, op zijn best.

“En nu?” vroeg Akorth.

Godfrey draaide zich om en keek naar het einde van de steeg, welke naar de stad leidde. Hij wist dat de tijd gekomen was.

“Laten we maar gaan kijken waar het in Volusia allemaal om draait.”

HOOFDSTUK VIJF

Thor stond aan de boeg van een klein zeilschip. Reece, Selese, Elden, Indra, Matus en O'Connor zaten achter hem, geen van hen roeide, de mysterieuze wind en stroming zorgde ervoor dat alle pogingen tevergeefs waren. Thor besefte dat het hen zou dragen waarheen dan ook, en hoe ze ook roeiden of zeilden, het maakte geen verschil. Thor wierp een blik over zijn schouders en zag hoe de indrukwekkende zwarte kliffen, die de toegang van het Land des Doods markeerden, verder en verder vervaagden en hij voelde zich opgelucht. Het was tijd om vooruit te kijken, om Guwayne te vinden, om een nieuw hoofdstuk in zijn leven te starten.

Thor keek achterom en zag Selese in de boot naast Reece zitten, zijn hand vasthoudend, en hij moest toegeven dat het schouwspel verontrustend was. Thor was blij om haar weer terug in het land der levenden te zien en ontroerd om zijn beste vriend zo opgetogen te zien. Maar hij moest toegeven dat het hem ook een griezelig gevoel gaf.

Hier zat Selese, eens dood, weer tot leven terug gebracht. Hij had het gevoel alsof ze op de een of andere manier de natuurlijke gang van zaken hadden veranderd. Terwijl hij haar onderzoekend bekeek, merkte hij op dat ze een doorschijnend, etherische eigenschap had. En al was ze daar echt, in levenden lijve, hij kon het niet helpen haar anders te zien dan dood. Ondanks zichzelf kon hij het niet helpen dat hij zich afvroeg of ze voorgoed terug was, hoe lang haar tijd hier duurde voordat ze terugkeerde.

Maar aan de andere kan zag Reece het duidelijk niet op die manier. Hij was helemaal verliefd op haar, Thor's vriend was voor het eerst in zo lang als hij zich kon herinneren vol vreugde. Thor begreep dat wel: wie wilde er tenslotte niet een kans krijgen om verkeerde dingen recht te zetten, om in het verleden gemaakte fouten weer goed te maken, om iemand weer te zien waarvan men zeker was nooit meer te zien? Reece klampte haar hand vast, staarde in haar ogen en zij streelde zijn gezicht en hij kuste haar.

Thor merkte dat de anderen verloren leken, alsof ze in de diepten van de hel waren geweest, naar een plek die ze niet uit hun gedachten konden krijgen. De spinnenwebben bleven zwaar hangen, en Thor voelde het ook, en schudde de herinneringen uit zijn gedachten. Er hing een aura van droefgeestigheid terwijl ze allemaal om het verlies van Conven treurden. Vooral Thor bleef maar nadenken of hij iets had kunnen doen om hem te stoppen.

Thor keek uit over de zee, bestudeerde de grijze horizon, de grenzeloze oceaan, en hij vroeg zich af hoe Conven het besluit had kunnen nemen. Hij begreep het sterke verdriet voor zijn broer; maar Thor zou nooit hetzelfde besluit nemen. Thor besefte dat hij een gevoel van verdriet had voor het verlies van Conven, die altijd aanwezig was, die leek alsof hij altijd aan zijn zijde was, al sinds de eerste dagen in het Legioen. Thor herinnerde zich zijn bezoeken aan hem in de gevangenis, zijn gesprekken met hem over een tweede kans in het leven, al zijn pogingen om hem op te vrolijken, om eruit te komen, hem terug te brengen.

Maar Thor realiseerde zich dat het niet uitmaakte wat hij deed, hij kon Conven nooit helemaal terug brengen. De betere helft van Conven was altijd bij zijn broer. Thor dacht aan de blik in Convens ogen toen hij achter bleef en de anderen weggingen. Het was geen blik van spijt; het was een blik van pure vreugde. Thor voelde dat hij gelukkig was. En hij wist dat hij niet teveel spijt moest hebben. Conven had zijn eigen besluit genomen, en dat was meer dan de meeste mensen in deze wereld kregen. En uiteindelijk wist Thor dat ze elkaar ooit weer eens zouden zien. Misschien was Conven wel degene die op hem zou staan wachten als hij dood ging. Dood, Thor wist dat dit achter iedereen aan kwam. Misschien niet vandaag, of morgen. Maar ooit.

Thor probeerde de sombere gedachten van zich af te schudden; hij keek uit en dwong zichzelf op de oceaan te concentreren, de wateren aan alle kanten afspeurend, kijkend naar elk teken van Guwayne. Hij wist dat het waarschijnlijk geen zin had om hem hier te zoeken, op de open zee, maar toch voelde Thor zich goed, vol van nieuw gevonden optimisme.

Hij wist nu tenminste dat Guwayne in leven was, en dat was alles wat hij nodig had. Hij stopte voor niets om hem weer terug te vinden.

“Waar denk je dat deze stroming ons heen brengt?” vroeg O'Connor terwijl hij over de rand van de boot hing en over het water met zijn vingertoppen scheerde. Thor reikt naar beneden en raakte het warme water ook aan; het ging zo snel voorbij, alsof de oceaan ze niet snel genoeg naar hun bestemming bracht.

“Zolang het maar ver weg is van daar, maakt het mij niets uit,” zei Elden terwijl hij over zijn schouder een blik wierp vol angst voor de kliffen.

Thor hoorde hoog in de lucht een krijsend geluid en was blij om zijn oude vriend, Estopheles, te zien, hoog boven hen cirkelend. Ze dook naar beneden in wijde cirkels en trok weer op de lucht in. Thor kreeg het gevoel alsof zij hun leidde, aanmoedigend om haar te volgen.

“Estopheles, mijn vriend,” fluisterde Thor naar de lucht. “Wees onze ogen. Leid ons naar Guwayne.” Estopheles krijste weer, als zijnde een antwoord, en spreidde haar vleugels breeduit. Zij keerde en vloog weg naar de horizon, in dezelfde richting waar de stroming hun heen bracht, en Thor wist zeker dat ze dichterbij kwamen.

Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом