Морган Райс "De Gave Van Strijd "

None

date_range Год издания :

foundation Издательство :Lukeman Literary Management Ltd

person Автор :

workspaces ISBN :9781632917867

child_care Возрастное ограничение : 999

update Дата обновления : 14.06.2023

“Ik ben Eldof. Ik ben zowel het begin als het einde van kennis.”

Hij stond op en ze schrok toen ze zag dat hij twee keer zo groot was als welke man dan ook. Hij kwam een stap dichterbij, de helling af en met zijn hypnotiserende ogen voelde Gwen dat ze in zijn aanwezigheid niet kon bewegen. Het was zo moeilijk om zich voor hem te concentreren, om eigen gedachten te hebben.

Gwen dwong zichzelf om haar hoofd leeg te maken en om zich op de in aantocht zijnde zaken te concentreren.

“Jouw Koning heeft je nodig,” zei ze. “De Bergrug heeft je nodig.”

Hij lachte.

“Mijn Koning?” echode hij met minachting.

Gwen dwong zichzelf om aan te dringen.

“Hij gelooft dat jij weet hoe de Bergrug gered kan worden. Hij gelooft dat jij een geheim voor hem houdt, één die deze plek en al deze mensen kan redden.”

“Dat heb ik,” antwoordde hij effen.

Gwen was onthutst door zijn onmiddellijk, eerlijk antwoord en wist nauwelijks wat ze moest zeggen. Ze had verwacht dat hij het zou ontkennen.

“Heb je dat?” vroeg ze verbouwereerd.

Hij glimlachte, maar zei niets.

“Maar waarom?” vroeg ze. “Waarom deel je dit geheim niet?”

“En waarom zou ik dat doen?” vroeg hij.

“Waarom?” vroeg ze kortaf. “Om dit koninkrijk natuurlijk te redden, om deze mensen te redden.”

“En waarom zou ik dat willen doen?” drong hij aan.

Gwen vernauwde verward haar ogen; ze had geen idee hoe ze moest reageren. Tenslotte zuchtte hij.

“Jouw probleem,” zei hij, “is dat je gelooft dat iedereen gered moet worden. Maar dat heb je verkeerd. Jij kijkt door de lens van maar tientallen jaren naar tijd; ik bekijk het van eeuwenlang. Jij kijkt naar mensen als onmisbaar; ik zie ze als radars in een groot wiel van lot en tijd.”

Hij kwam een stap dichterbij en zijn ogen brandden.

“Sommige mensen, Gwendolyn, zijn bedoeld om te sterven. Sommige mensen moeten sterven.”

“Moeten sterven?” vroeg ze verafschuwd.

“Sommigen moeten sterven om anderen te bevrijden,” zei hij. “Sommigen moeten vallen, zodat anderen kunnen opstijgen. Waarom is de ene persoon belangrijker dan de andere? De ene plek belangrijker dan de andere?”

Zij dacht over zijn woorden na en raakte steeds meer in de war.

“Zonder vernietiging, zonder verspilling, kan groei niet volgen. Zonder het lege zand van de woestijn, kan er geen fundering zijn waar de grote steden op gebouwd worden. Wat is belangrijker: de vernietiging, of de groei die erop volgt? Begrijp je het niet? Wat is vernietiging anders dan een basis?”

Gwen probeerde het te begrijpen, maar zijn woorden zorgden er alleen maar voor dat ze nog meer in de war raakte.

“Dan ga je dus niets doen en laat je de Bergrug en de mensen sterven?” vroeg ze. “Waarom? Wat levert jou dat op?”

Hij lachte.

“Waarom moet altijd alles iets opleveren?” vroeg hij. “Ik ga ze niet redden, omdat het niet de bedoeling is dat ze gered worden,” zei hij nadrukkelijk. “Deze plek, deze Bergrug, is niet bedoeld om te overleven. Het is bedoeld om vernietigd te worden. En het is niet aan mij om in de weg van het lot te staan. Mij is de gave gegeven om de toekomst te zien – maar dat is een gave die ik niet zal misbruiken. Wat ik zie, ga ik niet veranderen. Wie ben ik om in de weg van het lot te staan?”

Gwendolyn kon het niet helpen dat ze aan Thorgrin en Guwayne dacht.

Eldof glimlachte breed.

“Ah, ja,” zei hij en keek haar recht aan. “Jouw man. Jouw zoon.”

Gwen keek geschokt terug en vroeg zich af hoe hij haar gedachten had gelezen.

“Je wilt ze zo graag helpen,” voegde hij toe en schudde toen zijn hoofd. “Maar soms kan je het lot niet veranderen.”

Ze verkleurde en schudde vastbesloten zijn woorden van zich af.

“Ik zal het lot veranderen,” zei ze nadrukkelijk. “Wat de prijs ook is. Zelfs als ik mijn eigen ziel ervoor op moet geven.”

Eldof keek haar lang en hard aan, hij bestudeerde haar.

“Ja,” zei hij. “Dat ga je doen, toch? Ik kan die kracht in je zien. Een krijgersgeest.”

Hij bekeek haar en voor het eerst zag ze een beetje zekerheid in zijn uitdrukking.

“Ik had niet verwacht dit in je te zien,” ging hij met een nederige stem verder. “Er zijn er maar een paar, zoals jij, die de macht hebben om het lot te veranderen. Maar de prijs die je ervoor zal betalen is erg hoog.”

Hij zuchtte, alsof hij een visioen van zich af schudde.

“In ieder geval,” ging hij verder, “zal je het lot hier niet veranderen – niet in de Bergrug. De dood komt hier. Ze hebben geen redding nodig - maar een uittocht. Ze hebben een nieuwe leider nodig, om ze over de Grote Woestenij heen leiden. Ik denk dat je al weet dat jij die leider bent.”

Gwen voelde een rilling bij zijn woorden. Ze dacht niet dat ze de kracht zou hebben om het nog een keer te doorstaan.

“Hoe kan ik ze leiden?” vroeg ze uitgeput bij de gedachte. “En wat is er nog om naartoe te gaan? We zitten in niemandsland.”

Hij draaide zich om en werd stil. En toen hij wegliep, had Gwen een brandend verlangen om nog meer te weten te komen.

“Vertel het me,” zei ze. Ze rende en greep zijn arm.

Hij draaide zich om en keek naar haar hand, alsof hij door een slang werd aangeraakt. Totdat ze het uiteindelijk weghaalde. Verschillende van zijn monniken snelden vanuit de schaduwen naar voren en bleven in de buurt. Ze keken haar kwaad aan – maar Eldof knikte naar ze en ze trokken zich weer terug.

“Vertel me,” zei hij tegen haar, “ik geef je maar één antwoord. Eentje maar. Wat wil je weten?”

Gwen nam wanhopig diep adem.

“Guwayne,” zei ze ademloos. “Mijn zoon. Hoe krijg ik hem terug? Hoe wijzig ik het lot?”

Hij keek lang en hard naar haar.

“Het antwoord ligt al heel lang voor je en toch zie je het niet.”

Gwen pijnigde haar hersenen, ze wilde het zo graag weten en ze begreep niet wat het was.

“Argon,” voegde hij toe. “Er is nog één geheim die hij je niet durft te vertellen. Daar ligt jouw antwoord.”

Gwen was geschokt.

“Argon?” vroeg ze. “Weet Argon het?”

Eldof schudde zijn hoofd.

“Hij weet het niet. Maar zijn meester wel.”

Gwen’s hoofd tolde.

“Zijn meester?” vroeg ze.

Gwen had er nooit aan gedacht dat Argon een meester zou hebben.

Eldof knikte.

“Eis dat hij je naar hem brengt,” zei hij. “De antwoorden die je zal krijgen, zullen zelfs jou verbazen.”

HOOFDSTUK DERTIEN

Mardig stapte kordaat door de gangen van het kasteel, zijn hart bonkte terwijl hij erover dacht wat hij ging doen. Hij greep met bezwete handpalmen de dolk die diep aan zijn middel verstopt zat. Hij had hetzelfde pad een miljoen keer eerder genomen – op weg naar zijn vader.

De kamer van de Koning was nu niet meer ver weg en Mardig liep door de kronkelige bekende gangen, langs alle bewakers die eerbiedig bogen bij het aanzicht van de zoon van de Koning. Mardig wist dat hij weinig van hen te vrezen had. Niemand had enig idee van wat hij van plan was en niemand zou weten wat er gebeurde tot lang nadat de daad gedaan was – en het koninkrijk was van hem.

Mardig voelde tegenstrijdige emoties terwijl hij zichzelf dwong de ene voet voor de andere te zetten. Zijn knieën knikten en hij dwong zichzelf wilskrachtig te blijven om de daad te plegen waar hij zijn hele leven over nagedacht had. Zijn vader had hem altijd overheerst, had hem altijd afgekeurd, terwijl hij zijn andere krijgerszonen goedkeurde. Hij keurde zijn zelfs dochter beter dan hem. Alleen maar omdat hij, Mardig, ervoor gekozen had om niet deel te nemen in deze cultuur van ridderlijkheid; alleen maar omdat hij liever wijn dronk en vrouwen achterna liep – in plaats van andere mannen te doden.

In de ogen van zijn vader was hij daarom een mislukkeling. Zijn vader keurde alles wat Mardig deed af, zijn afkeurende ogen volgden hem overal en Mardig had altijd over de dag van de afrekening gedroomd. En tegelijkertijd kon Mardig zelf de macht grijpen. Iedereen verwachtte dat het koningschap naar één van zijn broers zou gaan, naar de oudste, Koldo. En als het niet naar hem ging, dan naar de tweelingbroer van Mardig, Ludvig. Maar Mardig had andere plannen.

Toen Mardig de hoek omsloeg, bogen de soldaten die het bewaakten eerbiedig en draaiden zich toen om zodat ze de deuren voor hem konden openen zonder te vragen waarom.

Maar plotseling stopte één van hen onverwachts en keek hem aan.

“Mijn heer,” zei hij, “de Koning heeft ons niet op de hoogte gesteld van bezoekers deze ochtend.”

Mardig’s hart begon te bonken, maar hij dwong zichzelf om brutaal en zelfverzekerd over te komen; hij staarde de soldaat met een blik van bevoegdheid aan, totdat hij eindelijk zag hoe de soldaat onzeker werd.

“En ben ik alleen maar een bezoeker?” vroeg Mardig koel, hij deed zijn best om er niet bang uit te zien.

De bewaker ging snel naar achteren en Mardig wandelde door de open deur, de bewakers sloten het achter hem.

Mardig stapte de kamer in en hij zag de verraste ogen van zijn vader. Hij stond bij het raam en keek droevig naar zijn koninkrijk. Hij keek hem verward aan.

“Mardig,” zei zijn vader,” waar heb ik dit voorrecht aan te danken? Ik heb je niet ontboden. Ook heb je niet de moeite genomen om me in de laatste manen te bezoeken – of er was iets dat je wilde.”

Mardig’s hart bonkte in zijn keel.

“Ik ben niet gekomen om iets van je te vragen, Vader,” antwoordde hij. “Ik kom om te nemen.”

Zijn vader keek verward.

“Te nemen?” vroeg hij.

“Om te nemen wat van mij is,” antwoordde Mardig.

Mardig nam een paar grote stappen door de kamer, hij verhardde zichzelf terwijl zijn vader hem verbouwereerd aankeek.

“Wat is dan van jou?” vroeg hij.

Mardig voelde zijn bezwete handpalmen met de dolk in zijn hand en hij wist niet of hij er mee door kon gaan.

“Het koninkrijk,” zei hij.

Mardig liet langzaam de dolk in zijn handpalm los, hij wilde dat zijn vader het zag voor hij hem stak. Hij wilde dat zijn vader uit de eerste hand zag hoeveel hij hem haatte. Hij wilde zijn vaders uitdrukking van angst, van schok, van woede zien.

Maar zijn vader keek naar beneden en dat was niet wat Mardig verwachtte. Hij had verwacht dat zijn vader zou protesteren, terug zou vechten; maar in plaats daarvan keek hij hem met verdriet en medelijden aan.

“Mijn jongen,” zei hij. “Je bent nog steeds mijn zoon, ondanks alles, en ik hou van je. Ik weet dat je dit diep in je hart niet meent.”

Mardig vernauwde zijn ogen.

“Ik ben ziek, mijn zoon,” ging de Koning verder. “Ik zal snel genoeg dood zijn. Wanneer ik dood ben, zal het Koninkrijk aan jouw broers doorgegeven worden, niet aan jou. Zelfs als je me nu dood, win je er niets mee. Je bent nog steeds de derde in lijn. Dus leg je wapen neer en omhels me. Ik hou van je, zoals iedere vader zou doen.”

Mardig kreeg plotseling een vlaag van razernij, zijn handen trilden, hij sprong naar voren en stak de dolk diep in het hart van zijn vader.

Zijn vader stond daar met uitpuilende ogen, terwijl Mardig hem stevig vasthield en in zijn ogen keek.

“Jouw ziekte heeft je zwak gemaakt, Vader,” zei hij. “Vijf jaar geleden had ik dit nooit kunnen doen. En een koninkrijk verdient geen zwakke koning. Ik weet dat je snel zal sterven – maar dat is niet snel genoeg voor mij.”

Zijn vader stortte eindelijk op de grond in elkaar, bewegingloos.

Dood.

Mardig keek neer, hij hijgde en was nog geschokt over wat hij zojuist gedaan had. Hij veegde zijn hand aan zijn gewaad af, gooide het mes neer en het kwam met een gekletter op de vloer terecht.

Mardig keek dreigend op zijn vader neer.

“Maak je maar geen zorgen over mijn broers, Vader,” voegde hij toe. “Ik heb voor hen ook plannen.”

Mardig stapte over het lijk van zijn vader, liep naar

Похожие книги


Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом