9781640299887
ISBN :Возрастное ограничение : 16
Дата обновления : 14.06.2023
“Wat zeg je ervan? Is het de wil van de goden?”
De priester aarzelde niet. Hij nam zijn mes en sneed de dode man op het altaar open, waarna hij zijn ingewanden eruit trok om ze te lezen.
“Dat is het, Heer Irrien. Hun wil volgt die van u. Irrien! Ir-ri-en!”
“Ir-ri-en!” juichten de soldaten.
De man kende zijn plaats. Irrien glimlachte en liep de menigte door. Hij was niet verrast toen een figuur in een mantel bijna ongemerkt naast hem kwam lopen. Irrien trok een dolk, niet wetend of hij hem nodig zou hebben.
“Ik heb niets meer van je gehoord sinds de laatste keer dat we gesproken hebben, N’cho,” zei Irrien. “Ik hou niet van wachten.”
De huurling boog zijn hoofd. “Ik heb onderzoek gedaan naar wat je van me vroeg, Eerste Steen. Ik heb met priesters gesproken, verboden rollen gelezen, en zij die niet wilden praten gemarteld.”
Irrien twijfelde er niet aan dat de leider van het Dozijn Doden zichzelf enorm had vermaakt. N’cho was de enige geweest die zijn aanval op Irrien had overleefd. Irrien begon zich af te vragen of dat wel de juiste keus was geweest.
“Je hebt gehoord wat ik tegen de mannen heb gezegd,” zei Irrien. “We gaan naar Haylon. Dat betekent dat we het moeten opnemen tegen het kind van de Ouden. Heb je een oplossing voor me, of moet ik je aandragen als het volgende offer?”
Hij zag de man zijn hoofd schudden. “Helaas, de goden hebben geen behoefte aan mij, Eerste Steen.”
Irrien kneep zijn ogen samen. “En dat wil zeggen?”
N’cho deed een stap naar achteren. “Ik denk dat ik heb gevonden wat je zoekt.”
Irrien gebaarde naar de man om met hem mee te gaan, en leidde hem terug naar zijn tent. Bij het zien van zijn blik vertrokken de aanwezige wachters en slaven gehaast, en bleven ze met zijn tweeГ«n achter.
“Wat heb je gevonden?” vroeg Irrien.
“Er zijn… wezens ingezet tijdens de oorlog tegen de Ouden,” zei N’cho.
“Die zouden allang dood zijn,” merkte Irrien op.
N’cho schudde zijn hoofd. “Ze kunnen nog altijd worden opgeroepen, en ik denk dat ik een plek gevonden heb om er één op te roepen. Het zal echter vele doden vergen.”
Irrien lachte. Dat was een kleine prijs om te betalen voor Ceres’ leven.
“Dood,” zei hij, “is altijd het makkelijkst om te regelen.”
HOOFDSTUK VIJF
Stephania staarde naar een slapende Kapitein Kang, met een blik van walging die diep vanuit haar ziel kwam. Het omvangrijke lijf van de kapitein bewoog terwijl hij snurkte, en Stephania kroop naar achteren toen hij in zijn slaap naar haar reikte. Hij had haar al genoeg aangeraakt toen hij wakker was.
Stephania had er nooit een probleem mee gehad om met mensen naar bed te gaan om hen te laten doen wat zij wilde. Dat was tenslotte wat ze ook van plan was met de Tweede Steen. Maar Kang was allesbehalve een tedere man geweest, en hij leek ervan te genieten om steeds nieuwe manieren te vinden om Stephania te vernederen. Hij had haar behandeld als de slaaf die ze even bij Irrien was geweest, en Stephania had tegen zichzelf gezworen dat ze dat nooit meer toe zou laten.
Toen had ze het gefluister van de bemanning gehoord: dat ze misschien toch niet veilig aan zou komen. Dat de kapitein misschien alles zou nemen dat ze hem gaf, om haar uiteindelijk toch aan een slavenhouder te verkopen. Dat hij op zijn minst de buit zou delen door haar aan hen te geven.
Dat zou Stephania niet toelaten. Ze zou nog liever sterven, maar het was veel makkelijker om te doden.
Stilletjes glipte ze uit bed, en keek uit één van de kleine ramen van de kapiteinshut. Port Leeward lag niet ver bij hen vandaan. Stof van de kliffen viel over de stad, zelfs in het halfdonker van de zonsopkomst zichtbaar. Het was een lelijke stad, versleten en benauwend, en zelfs vanaf hier kon Stephania zien dat het een gewelddadige plek was. Kang had gezegd dat hij niet ’s nachts wilde aanmeren.
Stephania was in de veronderstelling geweest dat het slechts een excuus was om haar nog een keer te gebruiken, maar misschien was het meer dan dat. De slavenmarkten waren tenslotte niet open in het donker.
Ze nam een besluit en kleedde zich stilletjes aan. Ze sloeg haar mantel om zich heen en reikte in de vouwen. Ze haalde een flesje en wat draad tevoorschijn, en bewoog met de zorgvuldigheid van iemand die precies wist wat ze in haar handen had. Als ze nu een fout maakte was ze er geweest, door het vergif of doordat Kang wakker werd.
Stephania positioneerde zichzelf over het bed en bracht het draad ter hoogte van Kangs mond. Hij draaide in zijn slaap, en Stephania volgde zijn bewegingen terwijl ze haar best deed om hem niet aan te raken. Als hij nu wakker werd, was ze in zijn bereik.
Ze liet het vergif langs de draad druppelen en concentreerde zich. Kang murmelde iets in zijn slaap. EГ©n druppel sijpelde naar zijn lippen, toen een tweede. Stephania bereidde zich voor op het moment dat hij naar adem zou snakken en het gif hem zou claimen.
In plaats daarvan schoten zijn ogen open. Hij staarde Stephania een seconde niet-begrijpend aan, en toen veranderde zijn blik in woede.
“Hoer! Slavin! Hier zal je voor sterven.”
Binnen een seconde zat hij bovenop Stephania en drukte hij haar tegen het bed. Hij sloeg haar, en toen voelde ze de verpletterende druk van zijn handen die zich om haar keel sloten. Stephania snakte naar adem en worstelde om hem van zich af te krijgen.
Maar Kang lag met zijn volle gewicht op haar, en Stephania kon geen kant op. Ze vocht en hij lachte alleen maar terwijl hij haar wurgde. Hij lachte nog steeds toen Stephania een mes uit haar mantel trok en hem begon te steken.
Hij snakte naar adem bij de eerste steek, maar Stephania voelde de druk op haar keel niet verminderen. De duisternis kroop in haar zicht, maar ze bleef steken. Ze deed het bijna mechanisch, instinctief, want ze zag bijna niets meer.
De handen rond haar keel verslapten, en Stephania voelde Kangs gewicht op haar vallen.
Het duurde veel te lang voor ze zich een weg onder zijn lichaam vandaan had gevochten, snakkend naar adem, zoekend naar haar bewustzijn. Ze viel van het bed en krabbelde overeind, waarna ze vol afkeer naar Kangs levenloze lichaam staarde.
Ze moest pragmatisch zijn. Ze had gedaan wat ze van plan was te doen, hoe moeilijk het ook was gebleken. Nu de rest nog.
Haastig herschikte ze de lakens, zodat het leek alsof hij sliep. Ze liep snel door de hut en vond de kleine kist waarin Kang zijn goud bewaarde. Stephania glipte het dek op, haar kap omhoog, en baande zich een weg naar de kleine landingsboot op het achtersteven.
Stephania stapte in de boot en draaide aan de katrollen om haar te laten zakken. Het hout kraakte als een verroest hek, en ergens boven zich hoorde ze het geschreeuw van zeelieden die wilden weten waar dat lawaai vandaan kwam. Stephania aarzelde niet. Ze trok een mes en begon het touw dat de boot in de lucht hield door te zagen. Het gaf mee, en ze viel het laatste stukje naar beneden.
Ze greep de riemen en begon te roeien. Ze roeide in de richting van de haven terwijl de zeelieden achter haar begonnen te beseffen dat ze haar niet konden volgen. Stephania roeide tot haar bootje tegen de steigers aan botste en klom erop. Ze nam de moeite niet om de boot vast te binden. Ze zou niet op die manier teruggaan.
De hoofdstad van Felldust was alles dat het vanaf het water had beloofd te zijn. Stof dwarrelde in vlagen neer op de stad, waar figuren met onheilspellende intenties ronddwaalden. EГ©n van hen kwam op haar af, en Stephania liet een mes zien tot hij zich terugtrok.
Ze liep verder de stad in. Stephania wist dat Lucious hierheen was gekomen, en ze vroeg zich af hoe hij zich had gevoeld. Hulpeloos, waarschijnlijk, want Lucious had nooit geweten hoe hij zich in andere mensen moest inleven. Hij was op mensen afgestormd en had dingen van hen geГ«ist, en had alleen geweten hoe hij moest dreigen en intimideren. Hij was een dwaas geweest.
Stephania was dat niet. Ze keek om zich heen tot ze de mensen vond die informatie hadden: de bedelaars en de hoeren. Ze ging naar hen toe met haar gestolen goud, en stelde keer op keer dezelfde vraag.
“Vertel me over Ulren.”
Ze vroeg het in achterafstraatjes en ze vroeg het in gokhuizen waar de inzet net zo vaak bloed als munten leek te zijn. Ze vroeg het in winkels waar doeken tegen het stof werden verkocht, en ze vroeg het op de plaatsen waar dieven zich in het donker verzamelden.
Ze koos een herberg en maakte het zichzelf gemakkelijk, terwijl ze duidelijk maakte dat er goud was voor zij die bereid waren haar te vertellen wat ze wilde weten. Ze kwamen. Ze kwamen met verhalen over geschiedenis en geruchten, roddels en geheimen, en Stephania wist beter dan wie dan ook hoe ze zich erdoor heen moest werken.
Ze was niet verrast toen ze naar haar toe kwamen, twee mannen en een vrouw. Ze waren gekleed in de doeken die de inwoners van de stad gebruikten tegen het stof, en droegen het embleem van de voormalige Tweede Steen. Ze hadden de harde ogen van mensen die gewend waren geraakt aan geweld, maar dat gold voor vrijwel iedereen in Felldust.
“Je stelt een hoop vragen,” zei de vrouw, die over de tafel leunde. Ze was zo dichtbij dat Stephania haar met gemak zou kunnen neersteken. Zo dichtbij dat ze aangezien zouden worden voor vertrouwelingen die tijdens een hoffelijk bal aan het roddelen waren.
Stephania glimlachte. “Dat klopt.”
“Dacht je dat die vragen geen aandacht zouden trekken? Dat de Eerste Steen geen luisteraars in de schaduwen heeft?”
Stephania lachte. Dachten ze dat zij niet over de mogelijkheid van spionnen had nagedacht? Ze had meer gedaan; ze had erop vertrouwd. Ze had in de stad naar antwoorden gevist, maar in werkelijkheid viste ze net zo goed naar aandacht. Elke dwaas kon naar een poort toelopen en de toegang geweigerd worden. Een slimme vrouw zorgde ervoor dat zij die binnen waren haar kwamen halen.
Tenslotte, dacht Stephania geamuseerd, moest een vrouw nooit degene zijn die al het werk deed in een romance.
“Wat is er zo grappig?” wilde de vrouw weten. “Ben je gestoord, of gewoon dom? Wie ben je eigenlijk?”
Stephania trok haar kap omlaag zodat de andere vrouw haar gezicht kon zien.
“Ik ben Stephania,” zei ze. “Voormalige echtgenote van de erfgenaam van het Rijk, voormalig machthebber van het Rijk. Ik heb de val van Delos overleefd, en Irriens beste pogingen om me te vermoorden. Ik denk dat je heer wel met me wil spreken, denk je niet?”
Ze ging staan terwijl de anderen elkaar aankeken, en duidelijk probeerden te beslissen wat ze moesten doen. Uiteindelijk nam de vrouw een besluit.
“We brengen haar.”
Ze gingen aan weerszijden van Stephania staan, maar ze maakte er een punt van om met hen mee te lopen, zodat het eruit zag als een adellijk escorte en niet alsof ze haar gevangen namen. Ze liet zelfs naar hand lichtjes op de arm van de vrouw rusten, zoals ze bij een vriendin zou hebben gedaan tijdens een wandeling door een tuin.
Ze leidden haar door de stad, en omdat de stofstormen die tussen de kliffen doorkwamen even waren gaan liggen, nam Stephania niet de moeite om haar kap weer omhoog te doen. Ze liet de mensen haar zien, wetend dat de geruchten over wie ze was en waar ze heen ging zich snel zouden verspreiden.
Maar ondanks hoe ze het eruit liet zien, was dit allesbehalve een plezierige wandeling. Het waren nog altijd killers die naast haar liepen, mensen die haar zonder pardon zouden vermoorden als Stephania hen daar een reden voor gaf. Toen ze bij een groot gebouw in het hart van de stad kwamen, voelde Stephania een knoop van angst in haar maag vormen. Ze drukte het weg, vastberaden om te doen waarvoor ze naar Felldust was gekomen. Ze zou wraak nemen op Irrien. Ze zou haar zoon terugkrijgen van de tovenaar.
Ze liepen met haar door het gebouw, langs de werkende slaven en de trainende krijgers, langs standbeelden van een jonge Ulren, omgeven door de lichamen van verslagen vijanden. Stephania twijfelde er niet aan dat dit een gevaarlijke man was. Het feit dat hij direct onder Irrien stond betekende dat hij zich een weg naar de top had gevochten in één van de meest gevaarlijke plekken die er waren.
Hier verliezen betekende sterven of erger, maar Stephania was niet van plan om te verliezen. Ze had de lessen van de invasie geleerd, en zelfs van haar falen om Irrien onder de duim te krijgen. Deze keer had ze iets te bieden. Ulren wilde hetzelfde als zij: macht, en de dood van de voormalige Eerste Steen.
Stephania wist dat er wel ergere dingen waren om een huwelijk op te baseren.
HOOFDSTUK ZES
Ceres stapte uit de kleine boot de oever op, verbijsterd over het feit dat een plaats als deze ondergronds kon bestaan. Ze wist dat de krachten van de Ouden er iets mee te maken hadden, maar ze snapte niet waarom ze dit zouden doen. Waarom een tuin in een nachtmerrie creГ«ren?
Maar afgaande op de dingen die ze tot dusver van de Ouden had gezien, was het feit dat er een nachtmerrie was wellicht voldoende reden om een tuin te creГ«ren.
Dan was er de koepel nog, die uit puur goudkleurig licht leek te bestaan. Ceres liep erheen. Als er ergens een antwoord te vinden was, dan moest het in die koepel zijn.
Er was een vage nevel in het licht, en binnen dacht Ceres twee figuren te zien. Ze hoopte maar dat het niet meer halfdode tovenaars waren. Ceres wist niet of ze nog de kracht had om tegen meer van hen te vechten.
Ze liep het licht in, en Ceres zette zich onwillekeurig schrap, in de verwachting dat ze door een klap naar achteren zou worden geslingerd. In plaats daarvan was er een seconde van druk, en toen was ze erdoorheen. Ze stond in de koepel en keek om zich heen.
Ze zag het interieur van een weelderige kamer, met tapijten en divans, standbeelden en ornamenten. Er waren ook andere dingen: glaswerk en boeken over toverkunst.
In het midden van de ruimte stonden twee figuren. De man had dezelfde gracieuze, vredige blik die Ceres herkende van haar moeder, en droeg de lichte gewaden die ze in de herinneringen van de Ouden had gezien. De vrouw droeg de donkere gewaden van een tovenares, maar anders dan de andere tovenaars zag ze er nog jong uit, niet uitgedroogd door de tijd.
Terwijl ze naar hen keek, besefte Ceres dat ze er ook enigszins doorzichtig uitzagen, zoals in de herinneringen.
“Ze zijn niet echt,” zei ze.
De man moest lachen. “Hoor je dat, Lin? We zijn niet echt.”
De vrouw raakte zijn arm even aan. “Dat is een begrijpelijke fout om te maken. Ik kan me voorstellen dat we er na al die tijd uitzien als schaduwen van wat we ooit waren.”
Dat verbaasde Ceres. Impulsief strekte ze haar hand naar de man uit. Haar hand ging dwars door zijn borst heen. Toen besefte ze wat ze zojuist had gedaan.
“Sorry,” zei ze.
“Het geeft niet,” zei de man. “Ik kan me voorstellen dat het een beetje verontrustend is.”
“Wat zijn jullie?” vroeg ze. “Ik zag de tovenaars boven, en jullie zijn niet zoals zij, maar jullie zijn ook niet zoals de herinneringen, want dat zijn alleen beelden.”
“Wij zijn iets… anders,” zei de vrouw. “Ik ben Lin, en dit is Alteus.”
“Ik ben Ceres.”
Ceres merkte op hoe dicht de twee bij elkaar stonden; de manier waarop Lins hand op Alteus’ schouder rustte. De twee zagen eruit als een verliefd stel. Zouden zij en Thanos ooit zo eindigen? Waarschijnlijk niet zo transparant.
“De strijd laaide op,” zei Alteus, “en we konden het niet tegenhouden. Wat de tovenaars gepland hadden was kwaadaardig.”
“Een aantal van jouw soort waren niet veel beter,” zei Lin met een vage glimlach, alsof ze die conversatie al vele malen hadden gehad. “Het gebeurde allemaal zo snel. De Ouden zetten de tovenaars gevangen zoals ze waren, hun magie mengde het verleden met de toekomst, en Alteus en ik…”
“Jullie werden iets anders,” maakte Ceres haar zin af. Herinneringen met een bewustzijn. Geesten van het verleden die elkaar konden aanraken.
“Ik krijg het idee dat je je niet een weg door alles daarboven heen hebt gevochten om ons te vinden,” zei Alteus.
Ceres slikte. Dit had ze niet verwacht. Ze had een object verwacht, misschien iets als het verbindingspunt dat de spreuken met elkaar verbond. Toch had de Oude die voor haar stond gelijk: ze was hier om een reden.
“Ik heb het bloed van de Ouden,” zei ze.
Ze zag Alteus knikken. “Dat zie ik.”
“Maar er is iets dat haar beperkt,” zei Lin. “Iets dat haar tegenhoudt.”
“Iemand heeft me vergiftigd,” zei Ceres. “Ze heeft me mijn krachten afgenomen. Mijn moeder was in staat om ze te herstellen, maar dat was slechts tijdelijk.”
“Daskalos’ vergif,” zei Lin vol walging.
“Een kwaadaardig iets,” zei Alteus.
“Maar iets dat ongedaan kan worden gemaakt,” voegde Lin toe. Ze keek naar Ceres. “Als ze het waard is. Het spijt me, maar het is veel macht voor iemand om te hebben. We hebben gezien wat het kan doen.”
“En gezien wat wij zijn, zou het veel kosten om het ongedaan te maken,” zei Alteus.
Lin raakte zijn arm aan. “Misschien is het tijd om nieuwe dingen te zien. We zijn hier al honderden jaren. Ondanks alles dat we kunnen creëren, is het misschien tijd om te zien wat er verder is.”
Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом