9781640299887
ISBN :Возрастное ограничение : 16
Дата обновления : 14.06.2023
“We moeten nu handelen,” zei één van de mannen.
Thanos schudde zijn hoofd. “Nog niet. Er komen nog meer mannen.”
“Maar als Felldust erdoor komt…”
“Nog niet,” herhaalde Thanos.
De krijgers bleven komen, en Thanos liet zoveel mogelijk van zijn eigen mensen door. Toen de eerste krijger uit Felldust op hem afkwam, pareerde Thanos de aanval met het heft van zijn sloopkamer en sloeg terug. Hij voelde ribben meegeven onder de klap. Er kwam nog een krijger naar voren, en Haven sloeg de man neer.
“Dit is geen plek voor u, mijn prins,” zei hij.
“Ik dacht dat je zei dat ik je prins niet was,” merkte Thanos op.
Hij hoorde de man zuchten. “Dat bent u ook niet, maar u heeft gelijk. Ik kwam naar dit eiland om mensen af te slachten. Tijd om iets meer te doen.”
Hij knikte, en Thanos voelde hoe sterke handen zich rond zijn armen sloten. Een stel soldaten van het Rijk trokken hem naar achteren, terwijl Haven de hamer oppakte die Thanos had vastgehouden.
“Haven, niet doen,” zei Thanos.
Maar het was al te laat. De oude generaal haalde uit met de hamer, samen met de gekozen mannen van Haylon. Hij sloeg de hamer met de kracht van een veel jongere man tegen de wig aan, en de rotsen boven hem kraakten.
Toen ze meegaven, was het als onweer. De hele wereld leek onder de regen van rotsen te verdwijnen. Generaal Haven verdween onder die lawine, en het enige dat er achterbleef was een solide muur van rotsen.
Thanos staarde er vol ontzag naar.
Toch wist hij dat het hen slechts een beetje tijd had gewonnen.
Haylon was verloren.
Hij hoopte maar dat het Ceres makkelijker afging.
HOOFDSTUK TWEE
Ceres keek vanuit de kuil op naar de cirkel halfdode tovenaars die erom heen stonden, en probeerde haar angst te verbergen. Ze keek hen uitdagend aan en klemde haar vingers rond de gevesten van haar zwaarden, wachtend. Ze zou hen niet laten zien hoe bang ze was hier beneden.
“Je had ons kunnen bevrijden,” zei hun leider in een stem die als oud papier klonk.
“Zodat jullie alles konden verwoesten,” riep Ceres terug. “Nooit.”
“Dan nemen we je bloed, zodat we in elk geval een tijdje kunnen zijn zoals we ooit waren.”
Ceres stond daar, wachtend. Wie van hen zou als eerst aanvallen? Zouden ze gewoon hun magie op de kuil afvuren en haar verwoesten? Nee, dat konden ze niet, of wel? Niet als ze haar bloed nodig hadden. Toen kreeg ze een idee. Een idee dat haar uit deze kuil zou kunnen krijgen. Het was echter wel gevaarlijk. Heel gevaarlijk.
“Denken jullie dat ik bang voor jullie ben?” wilde Ceres weten. “Ik heb al vaker in kuilen gevochten. Kom op, jullie allemaal.”
Het zou niet werken tenzij ze allemaal op haar af kwamen. Toch was ze doodsbang toen ze zich stilletjes lieten vallen en op het harde gesteente van de kuil landden, waarna ze op haar af kwamen.
Ceres sneed en bewoog. Er was heel weinig ruimte in de kuil, waardoor ze het risico liep overweldigd te worden door hun aantallen. Ze sneed een hand af die naar haar graaide, dook onder klauwen door die naar haar keel maaiden. Ze voelde een hand langs haar zij schrapen en trapte de tovenaar naar achteren.
Ze waren niet zo sterk als eerst. Ceres vermoedde dat ze meer kracht hadden verbruikt dan de bedoeling was toen ze magie naar haar hadden gegooid. Ze bleef vechten en ontwijken, wachtend op het moment dat ze stonden hoe ze hen wilde hebben.
Ceres zag het, en ze aarzelde geen seconde. Ze had wellicht geen superieure kracht en snelheid meer, maar ze was nog altijd snel en sterk genoeg. Ze dwong één van de tovenaars op zijn knieën, gooide haar zwaarden de kuil uit en gebruikte zijn rug als een springplank. Ze zette zich af van de schouders van de volgende vijand, en sprong met alles dat ze had naar de rand van de kuil. Als ze het verkeerd berekende, had ze zojuist de enige wapens die ze had om zichzelf te beschermen weggegooid.
Ze klapte tegen de stenen wand van de kuil aan, en haar vingers klemden zich om de rand. Ze worstelde om zichzelf omhoog te trekken. Ceres voelde iets naar haar been graaien, en schopte instinctief van zich af. Ze voelde het geraak van bot toen haar voet de schedel van een tovenaar raakte. Die duw was alles dat ze nodig had om verder omhoog te klimmen, en al snel trok Ceres zichzelf over de rand van de kuil waar ze in was gevallen.
Ze griste haar zwaarden van de grond en ging staan, terwijl de tovenaars krijsten van woede.
“We zullen je volgen!” beloofden ze.
EГ©n van hen brulde van woede en wierp magie haar kant op. Ceres ontweek het, maar het was alsof dat het teken voor de anderen was om ook met magie te gaan smijten. Ze werd achtervolgd door vlammen en bliksem terwijl ze de ruimte uit rende. Ceres hoorde de muren achter zich kraken. Er begonnen kleine rotsen te vallen, toen grotere.
Wanhopig rende Ceres verder. De rotsen vielen om haar heen en ketsten van de vloer af, of rolden verder. Ze wierp zichzelf naar voren. Toen ze overeind krabbelde, zag ze dat de tunnel die achter haar lag nu geblokkeerd was.
Zou dat de voormalige tovenaars tegenhouden? Waarschijnlijk niet voor eeuwig. Als ze niet konden sterven, zouden ze er uiteindelijk wel doorheen breken. Maar dat was niet hetzelfde als haar nu opjagen. Ze was nu in ieder geval veilig.
Ze vervolgde haar weg door de tunnels. Ze wist niet welke kant ze op moest, maar volgde instinctief de zachte gloed van het licht in de grotten. Voor zich zag Ceres de tunnel uitkomen in een bredere ruimte, waar stalactieten aan het plafond hingen. Ze hoorde het geluid van water, en tot haar verrassing zag Ceres een brede stroom door de ruimte heen lopen.
Er bevond zich een kleine steiger waar een kleine boot aan was vastgebonden. Ceres had het vermoeden dat de boot daar al langer lag dan ze voor mogelijk kon houden, maar toch zag ze er op de één of andere manier nog sterk genoeg uit. Stroomafwaarts zag Ceres een licht dat ze niet in de rest van de tunnels had gezien, en ze wist dat ze daar heen moest. Ze klom in de boot, maakte het touw los en liet zich meevoeren door de stroming. Het water klotste tegen de zijkanten van het kleine vaartuig, en Ceres voelde de spanning in zich stijgen. In een andere situatie zou ze zich zorgen hebben gemaakt over een stroming als deze, denkend dat ze uit zou komen bij een waterkering, of erger nog, een waterval. Maar nu voelde het alsof de stroming een eigen bewustzijn had, gecreëerd om haar naar haar doel te brengen.
De boot gleed door een tunnel die zo smal was dat Ceres de rotswanden aan weerszijden kon aanraken. Ze zag een licht voor zich, fel na het gedimde licht in de grot. De tunnel maakte plaats voor een ruimte waar geen rotsen en stenen meer waren. In een ruimte die gewoon een grot had moeten zijn, dreef Ceres ineens door een idyllisch landschap.
Ceres herkende het werk van de Ouden onmiddellijk. Alleen zij konden zoiets creГ«ren. De tovenaars hadden dan misschien de kracht om een illusie te creГ«ren, maar dit voelde echt; ze kon het verse gras en de dauwdruppels zelfs ruiken. De boot botste zachtjes tegen de oever, en Ceres zag een uitgestrekt weiland voor zich liggen, gevuld met wilde bloemen waar een zoete, delicate geur vanaf kwam. Sommigen van hen leken met haar mee te bewegen terwijl ze langsliep, en Ceres voelde de scherpe doorns langs haar benen snijden.
Daarna trokken de bloemen zich echter terug. Wat voor verdedigingen er hier ook waren, ze waren niet bedoeld om haar buiten te houden.
Het duurde even voor het tot Ceres doordrong dat er twee vreemde dingen waren aan de plek waar ze doorheen liep. Nou ja, vreemder dan een landschap midden in een grottencomplex.
Het eerste was de manier waarop de visioenen van het verleden gestopt waren. In de andere tunnels hadden ze in en uit het bestaan geflikkerd, en lieten ze steeds opnieuw de laatste aanval van de Ouden op de tovenaars zien. Hier leek de wereld niet vast te zitten tussen twee punten. Hier was het vredig en gefixeerd, zonder die constante verschuivingen in de tijd.
Het tweede dat haar opviel was de koepel van licht die in het hart van het landschap oprees, een goud glinsterend contrast tegen de groene omgeving. De lichtkoepel was zo groot als een huis, of de tent van een belangrijke nomade, maar leek bijna helemaal uit energie te bestaan. Terwijl ze ernaar keek, dacht ze eerst dat de koepel een schild of een muur was, maar toen besefte Ceres dat het meer was. Het was een levende plek, een thuis.
Het was ook de plek waar ze zou kunnen vinden wat ze zocht. Voor het eerst sinds ze het thuis van de tovenaars had betreden, durfde Ceres hoop te voelen.
Misschien was dit de plek waar ze haar krachten terug kon vinden.
Misschien kon ze Haylon toch nog redden.
HOOFDSTUK DRIE
Terwijl ze in de richting van de Bottenkust van Felldust zeilde, voelde Jeva iets dat ze nog nooit had gevoeld: de angst dat ze ging sterven.
Het was iets nieuws voor haar. Het was niet iets waar haar mensen gewend aan waren. Het was zeker niet iets dat zij ooit had willen voelen. Het kwam waarschijnlijk neer op een soort dwaalleer, op het zien van de mogelijkheid om zich bij de wachtende doden te voegen en zich er daadwerkelijk zorgen over te maken. Haar mensen verwelkomden de dood, en zagen het zelfs als een kans om zich eindelijk met hun voorouders te verenigen. Zij vreesden het risico niet.
Maar vrees was precies wat Jeva nu voelde, terwijl ze de kust van Felldust aan de horizon zag opdoemen. Ze vreesde dat ze naar haar voorouders gestuurd zou worden, en dat ze niet in staat zou zijn om op Haylon te helpen. Ze vroeg zich af wat er veranderd was.
Het antwoord op die vraag was duidelijk: Thanos.
Terwijl ze richting de kust voer en naar de zeevogels keek die zich verzamelden terwijl ze op hun volgende kans op voedsel wachtten, betrapte Jeva zichzelf erop dat ze aan hem dacht. Voor ze hem had ontmoet, was ze… wel, misschien niet hetzelfde geweest als de rest van haar mensen, want de meesten van hen voelden niet de drang om helemaal naar Port Leeward en verder af te reizen. Toch had ze het gevoel gehad dat ze hetzelfde als zij was geweest. Ze had in elk geval geen angst gevoeld.
Wat ze nu voelde was geen angst voor zichzelf, hoewel ze heel goed wist dat haar eigen leven op het spel stond. Ze maakte zich meer zorgen over wat er zou gebeuren met de mensen die nog op Haylon waren als ze niet terug kon; met Thanos.
Dat was ook een soort dwaalspoor. De levenden waren niet belangrijk, behalve voor het vervullen van de wensen van de doden. Als een heel eiland vol mensen stierf door toedoen van een indringer, was dat een glorieuze eer voor hen, niet iets om als een dreigende ramp te beschouwen. Het enige dat ertoe deed in het leven was het vervullen van de wensen van de doden en het bereiken van een einde dat glorieus genoeg was. Dat hadden de sprekers van de doden wel duidelijk gemaakt. Jeva had zelf ook het gefluister van de doden gehoord, toen de rook van de brandstapels omhoog was gestegen.
Ze zeilde verder en probeerde haar gedachten te negeren. Ze voelde de golven aan het roer trekken terwijl ze haar kleine boot huiswaarts stuurde. Nu hoorde ze andere stemmen, smekend om medeleven, om de redding van Haylon, om hulp voor Thanos.
Ze had gezien hoe hij zijn eigen leven had geriskeerd om anderen te helpen, en Jeva had er geen goede reden voor gezien. Toen ze als boegbeeld aan één van de schepen van Felldust was vastgebonden, wachtend op de zweep, was hij gekomen om haar te redden. Toen ze zij aan zij hadden gevochten, was zijn schild ook haar schild geweest, op een manier die ze bij haar mensen nog niet eerder had gezien.
Ze had iets in Thanos gezien dat ze bewonderde. Misschien was het wel meer dan alleen bewondering. Ze had iemand gezien die bestond om alles dat hij kon uit het leven te halen, niet alleen om de perfecte manier te vinden om eruit te stappen. De nieuwe stemmen die Jeva hoorde vertelden haar dat dit de manier was waarop ze moest leven, en dat Haylon helpen daar ook bij hoorde.
Het probleem was dat Jeva wist dat deze stemmen alleen vanuit haarzelf kwamen. Ze zou niet naar ze moeten luisteren. Haar mensen zouden dat zeker niet doen.
“Wat er van hen over is,” zei Jeva, en de wind voerde haar woorden weg.
Het dorp van haar stam was weg. Ze was nu op weg naar een andere verzamelplaats om een andere stam om hun levens te vragen. Jeva keek op en zag hoe de wind het kleine zeil van haar boot liet klapperen, hoe het speelde met het schuim op de oceaan; alles om haarzelf maar af te leiden van wat ze zou moeten doen om dat voor elkaar te krijgen. Toch kwamen de woorden omhoog, net zo onontkoombaar als het einde van het leven.
Ze zou moeten claimen dat ze in staat was voor de doden te spreken.
Het had de woorden van de doden gevergd om hen naar Delos te krijgen, hoewel Jeva en Thanos toen niet hadden geclaimd voor hen te spreken. Maar dit keer kon Jeva het niet zomaar aan de sprekers overlaten. De kans dat ze zouden weigeren was te groot, en wat zou er dan gebeuren?
De dood van haar vriend. Dat kon ze niet toelaten. Zelfs als het betekende dat ze het ondenkbare moest doen.
Jeva stuurde haar boot dichter naar de kust, tussen de rotsen en de wrakstukken door. Dit was niet het strand dat het dichtst bij haar oude thuis lag, maar een plek die wat verder langs de kust lag, één van de grotere verzamelplaatsen. Ze waren erin geslaagd om de wrakstukken leeg te trekken. Jeva glimlachte, want daar was ze wel een beetje trots op.
Er kwamen boten het water op om haar te begroeten. De meeste waren lichte vaartuigen, kano’s met veiligheidsbalken, ontworpen om de schepen die duidelijk niet van de Bottenmensen waren te onderscheppen. Als het niet duidelijk was geweest dat Jeva bij hen hoorde, had ze voor haar leven moeten vechten. Maar ze verzamelden zich om haar heen, lachend en grappend zoals ze met een vreemdeling nooit gedaan zouden hebben.
“Een prachtige boot, zuster. Hoeveel mannen heb je ervoor gedood?”
“Gedood?” zei een ander. “Ze gingen toen ze haar zagen waarschijnlijk al uit angst naar de doden!”
“Ze zouden naar de doden gaan als ze zagen hoe lelijk jij was,” kaatste Jeva terug, en de mannen lachten met haar mee. Dit was hoe het er hier aan toe ging.
Hoe het er aan toe ging was belangrijk. Haar volk leek misschien vreemd in de ogen van een buitenstaander, maar ze hadden hun eigen regels, hun eigen gedragsnormen. Nu zou Jeva naar hen toe gaan, en als ze claimde voor de doden te spreken, zou ze de belangrijkste regel van allemaal breken. De communie van de doden kon haar ontzegd worden, en ze kon gedood worden zonder dat haar as met de brandstapels gemengd zou worden voor consumptie.
Ze stuurde haar boot naar de kustlijn, sprong eruit en trok haar het strand op. Daar stonden nog meer van haar mensen te wachten. Een meisje met een funeraire urn rende naar haar toe en bood haar een beetje van de as van het dorp aan. Jeva nam het aan en proefde het. Symbolisch gezien hoorde ze nu bij het dorp. Wat ze had gedaan was deel van hun communie met hun voorouders.
“Welkom, priesteres,” zei één van de mannen op het strand. Hij was een oude man met een papierachtige huid, maar hij sprak haar aan vanwege de tekens die verkondigden dat ze de rites had doorstaan. “Wat brengt een spreker van de doden naar onze kust?”
Jeva stond daar en dacht na over haar antwoord. Het zou zo makkelijk zijn geweest om te zeggen dat ze sprak voor zij die niet meer leefden. Ze had heel wat visioenen gehad; toen ze nog een klein meisje was geweest, waren er mensen geweest die hadden gedacht dat ze een grote spreker voor de doden zou worden. EГ©n van de oudere sprekers had zelfs gezegd dat ze woorden zou spreken die haar hele volk zouden verbazen.
Als ze zei dat de doden haar hierheen hadden geroepen, en haar mensen vroegen om voor Haylon te vechten, zouden ze het misschien meteen geloven. Misschien zouden ze haar gehoorzamen, omdat ze vrijwel niemand anders gehoorzaamden.
Als ze dat deed, zou ze in staat zijn om Haylon te redden. De kans bestond dat haar mensen met genoeg waren om de aanval van de vloot uit Felldust te breken. Ze zouden de verdedigers in elk geval wat tijd kunnen winnen. Als ze loog.
Maar Jeva kon het niet. Het was niet alleen vanwege de leugen zelf, hoewel het feit dat ze het had overwogen haar verafschuwde. Het was zelfs niet vanwege het feit dat het inging tegen alles waar haar mensen in geloofden. Nee, het was het feit dat Thanos niet gewild zou hebben dat ze het op die manier zou aanpakken. Hij zou niet gewild hebben dat ze mensen misleidde, of hen zou dwingen om het tegen Felldust op te nemen zonder de waarheid te kennen over waarom ze gingen.
“Priesteres?” vroeg de oude man. “Bent u hier om voor de doden te spreken?”
Wat zou hij dan gedaan hebben? Jeva had daar al een antwoord op, gesmeed sinds de laatste keer dat ze haar mensen had bezocht. Gesmeed uit alles dat hij sindsdien had gedaan.
“Nee,” zei ze. “Ik ben niet hier om voor de doden te spreken. Ik ben Jeva, en vandaag wens ik te spreken voor de levenden.”
HOOFDSTUK VIER
Irrien liep door de velden van de doden en keek naar het bloedbad dat zijn legers hadden aangericht. Maar hij voelde niet de bevrediging die hij normaal voelde. Om hem heen lagen de mannen uit het Noorden, dood of stervend, verpletterd door zijn legers, afgeslacht door zijn jagers. Irrien had triomf moeten voelen. Hij had vreugde moeten voelen bij het zien van zijn verslagen vijanden, hij had macht moeten voelen.
In plaats daarvan voelde het alsof de ware overwinning hem was afgenomen.
Een man in de glimmende wapenrusting van zijn tegenstanders lag kreunend in de modder en probeerde zich, ondanks zijn verwondingen, aan het leven vast te klampen. Irrien haalde een speer uit een nabijgelegen lichaam en stak die door hem heen. Zelfs het doden van een zwakkeling deed niets aan zijn humeur.
De waarheid was dat het te makkelijk was geweest. Er waren hier te weinig vijanden geweest om het een waardig gevecht te maken. Ze waren door het Noorden geraasd, hadden dorpen en kleine kastelen overvallen, en zelfs de voormalige vesting van Heer West uit elkaar getrokken. Overal waar ze kwamen vonden ze lege huizen en nog legere kastelen, kamers die verlaten waren om aan de naderende hordes te ontsnappen.
Dat was niet alleen frustrerend omdat het betekende dat hem een betekenisvolle overwinning werd ontnomen. Het was frustrerend omdat het betekende dat zijn vijanden nog ergens waren. Irrien wist ook waar, want de lafaard die in het kasteel van Heer West was achtergebleven had het hem verteld: ze waren op Haylon, het eiland waar hij slechts een deel van zijn troepen heen had gestuurd.
Dat zorgde dat Irrien elke seconde die hij hier doorbracht ongeduldiger werd. Maar er waren dingen die moesten gebeuren hier. Hij keek toe hoe zijn mannen samen met groepen verse slaven werkten om één van de kastelen neer te halen, die hier als paddenstoelen uit de grond waren geschoten. Irrien zou dergelijke vestingen niet onbemand achterlaten, want dan zou hij zijn tegenstanders een extra plek geven om zich te verzamelen.
Bovendien leken zijn mannen tevreden met de makkelijke overwinning. Irrien zag de mannen die geen werk toegewezen hadden gekregen luieren in de zon, gokken met geplunderde munten, of gevangenen martelen voor hun vermaak.
De gebruikelijke aanhangers waren er natuurlijk ook. Iemand had een slavenkamp opgezet, als een schaduw van het legerkamp, en de wagens en kooien begonnen al vol te raken. In het midden was een ruimte waar de slavendrijvers probeerden af te dingen op de beste en de mooiste slaven, hoewel ze in werkelijkheid gewoon namen wat de soldaten hen wilden verkopen. Het waren aasgieren, geen krijgers.
En dan waren er de priesters des doods. Ze hadden hun altaar midden op het slagveld neergezet, zoals ze zo vaak deden. Soldaten brachten de gewonde vijanden die ze vonden naar hen toe. Ze sleurden ze naar de stenen tafel, waar hun keel werd doorgesneden of hun hart werd uitgestoken. Hun bloed vloeide rijkelijk, en Irrien kon zich voorstellen dat de goden van de priesters tevreden waren met de hele vertoning. De priesters leken dat in elk geval wel te denken. Ze spraken de gelovigen toe om zichzelf volledig aan de dood over te geven, alsof dat de enige manier was om zijn respect te verdienen.
EГ©n man leek hen daadwerkelijk serieus te nemen. Hij had zichtbare verwondingen opgelopen in het gevecht, zo ernstig dat hij zijn kameraden nodig had om naar de stenen tafel te komen. Irrien keek toe terwijl de man erop klom en zijn borst ontblootte, zodat de priesters hem met een mes van donker obsidiaan konden neersteken.
Irrien walgde van mannen die zo zwak waren dat ze niet eens wilden proberen om van hun verwondingen te herstellen. Irrien liet zich toch ook niet door zijn oude wonden tegenhouden, of wel? Zijn schouder deed pijn bij elke beweging die hij maakte, maar hij zou zichzelf niet aanbieden als offer om anderen te beschermen tegen de dood. In zijn ervaring was het zijn van de sterkste van twee krijgers het enige dat de dood op afstand hield. Kracht betekende dat je bleef leven. Kracht betekende dat je kon nemen wat je wilde, of het nu land was, of leven, of vrouwen.
Even vroeg Irrien zich af wat de goden des doods van hem zouden denken. Hij vereerde hen niet, behalve voor het effect dat het geloof had om zijn mannen bij elkaar te brengen. Hij wist niet eens zeker of er wel goden bestonden, behalve als een manier voor priesters die mannen niet konden controleren met hun eigen kracht.
Hij bedacht zich dat goden in zijn nadeel zouden moeten zijn, maar wie had er meer mannen, vrouwen en kinderen naar hun graven gestuurd dan hij? Had hij hen niet hun offers gebracht, hun priesterschap gepromoot, en dit tot een wereld gemaakt die ze zouden goedkeuren? Irrien had het dan niet voor hen gedaan, maar hij had het wel gedaan.
Hij bleef staan en luisterde even naar de priester die aan het woord was.
“Broeders! Zusters! Vandaag is een grote overwinning. Vandaag hebben we vele mensen door de zwarte deur naar het hiernamaals gestuurd. Vandaag hebben we de goden verzadigd, zodat we morgen niet door hen worden gekozen. De overwinning van vandaag—”
“Het was geen overwinning,” zei Irrien, en zijn stem verhief zich moeiteloos boven die van de priester. “Het is pas een overwinning als er een waardig gevecht heeft plaatsgevonden. Is het bezetten van lege huizen een overwinning? Of het afslachten van dwazen die achterbleven toen anderen verstandig genoeg waren om te vluchten?” Irrien keek naar de mensen om zich heen. “We hebben mensen gedood vandaag, en dat is goed, maar er moet nog veel meer gebeuren. Vandaag maken we het hier af. We halen hun kastelen neer en geven hun gezinnen aan de slavendrijvers. Maar morgen gaan we naar de plek waar wel een overwinning gevonden kan worden. Naar de plek waar alle krijgers heen zijn gegaan. We gaan naar Haylon!”
Hij hoorde zijn mannen juichen. Het gevecht had hun bloedlust weer aangewakkerd. Hij wendde zich tot de priester.
Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом