9781632915948
ISBN :Возрастное ограничение : 999
Дата обновления : 14.06.2023
Ineens zag Lorna touwen naast zich landen. Ze greep er één stevig vast en voelde hoe ze snel naar achteren werd getrokken. Het was geen moment te laat: een rode haai sprong uit het water omhoog en beet naar haar benen. Hij miste haar net.
Lorna, die Thurn stevig vasthield, werd de lucht in getrokken, de ijskoude wind in. Ze bungelden heen en weer en zwaaien tegen de romp van het schip aan. Een moment later werden ze door de crew omhoog gehesen. Op het laatste moment ving ze nog een glimp van de haaien op, woedend omdat ze hun maaltijd kwijt waren.
Lorna belandde met een doffe bons op het dek, Thurn in haar armen. Ze draaide hem onmiddellijk om en onderzocht hem. De helft van zijn gezicht was verminkt, verbrand door de vlammen, maar hij had het in ieder geval overleefd. Zijn ogen waren gesloten. Ze keken tenminste niet naar de hemel; dat was een goed teken. Ze legde haar handen op zijn hart, en ze voelde iets. Het was zwak, maar hij had een hartslag.
Lorna legde haar handpalmen op zijn hart, en ze voelde een golf van energie, een intense hitte die door haar handen stroomde, naar hem toe. Ze riep haar krachten op en wenste dat Thurn weer tot leven kwam.
Ineens gingen Thurns ogen open. Snakkend naar adem schoot hij overeind, en hij gaf water op. Hij hoestte en de andere mannen haastten zich naar voren en wikkelden hem in vachten om hem op te warmen. Lorna was dolblij. Ze zag dat hij weer kleur in zijn gezicht kreeg, en ze wist dat hij het zou halen.
Ineens voelde Lorna hoe er een warme vacht over haar schouders werd gelegd. Toen ze zich omdraaide zag ze Merk glimlachend op haar neerkijken. Hij hielp haar overeind.
De mannen verzamelden zich om haar heen. Ze keken haar nu met nog meer respect aan.
“En nu?” vroeg hij ernstig. Hij moest bijna schreeuwen om boven de wind en het gekreun van het schip uit te komen.
Lorna wist dat hun tijd schaars was. Ze sloot haar ogen en strekte haar handen uit naar de hemel, en langzaam begon ze de textuur van het universum te voelen. Nu het Zwaard van Vlammen verwoest was, Knossos in vlammen was opgegaan en de draken waren gevlucht, moest ze weten waar Escalon hen nodig had.
Ineens voelde ze de vibratie van het Onafgemaakte Zwaard naast zich, en ze wist het. Ze draaide zich om en keek Alec aan, en hij staarde terug.
Ze voelde zijn speciale lotsbestemming in zich opwellen.
“Je zal niet langer achter de draken aan gaan,” zei ze. “De draken die zijn gevlucht zullen niet naar je toe komen—ze zijn nu bang voor je. En als je op zoek gaat, zal je ze niet vinden. Ze zijn elders in Escalon ten strijde getrokken. Het is nu aan iemand anders om hen te verslaan.”
“Wat dan, mijn vrouwe?” vroeg hij verrast.
Ze sloot haar ogen en voelde het antwoord naar zich toe komen.
“De Vlammen,” antwoordde Lorna. Ze wist het zeker. “Ze moeten hersteld worden. Het is de enige manier om te voorkomen dat Escalon door Marda wordt verwoest. Dat is nu het belangrijkste.”
Alec leek verward.
“En wat heeft dat met mij te maken?” vroeg hij.
Ze staarde hem aan.
“Het Onafgemaakte Zwaard,” antwoordde ze. “Het is onze laatste hoop. Alleen dat zwaard kan de Muur van Vlammen herstellen. Het moet worden teruggebracht naar zijn oorspronkelijke thuis. Tot dat gebeurd zal Escalon niet veilig zijn.”
Hij keek haar verrast aan.
“En waar is zijn thuis?” vroeg hij, terwijl de mannen dichterbij drongen om te luisteren.
“In het noorden,” antwoordde ze. “In de Toren van Ur.”
“Ur?” vroeg Alec verbijsterd. “Maar de toren is toch al vernietigd?”
Lorna knikte.
“De toren, ja,” antwoordde ze. “Maar niet wat eronder ligt.”
Ze haalde diep adem. Iedereen keek naar haar, en ze waren als aan de grond genageld.
“In de toren bevind zich een verborgen kamer, diep onder de grond. Het was niet de toren die belangrijk was—dat was een afleiding. Het was wat eronder lag. Daar hoort het Onafgemaakte Zwaard thuis. Als je het terug brengt, zal het land veilig zijn, en zullen de Vlammen voorgoed hersteld worden.”
Alec haalde diep adem.
“U wilt dat ik naar het noorden reis?” vroeg hij. “Naar de toren?”
Ze knikte.
“Het zal een verraderlijk reis zijn,” antwoordde ze. “Je zal overal vijanden tegen komen. Neem de mannen van de Verloren Eilanden met je mee. Zeil de Zee van Verdriet op, en stop niet tot je in Ur bent.”
Ze deed een stap naar voren en legde een hand op zijn schouder.
“Breng het zwaard terug,” beval ze. “En red ons.”
“En u, mijn vrouwe?” vroeg Alec.
Ze sloot haar ogen en werd overspoeld door een afschuwelijke pijn. Ze wist onmiddellijk waar ze heen moest.
“Duncan is stervende,” zei ze. “En ik ben de enige die hem kan redden.”
HOOFDSTUK ZEVEN
Aidan galoppeerde met Leifalls mannen door de woestijn, met Cassandra aan zijn ene kant, Anvin aan de andere, en White aan zijn voeten. Terwijl ze grote stofwolken opwierpen, voelde Aidan zich dolblij. Hij voelde overwinning en trots. Hij had geholpen het onmogelijke te doen, om de watervallen om te leiden, om de wateren van Everfall over de vlaktes te laten spoelen en het ravijn te laten overstromen—en net op tijd zijn vader te redden. Terwijl hij naderde, popelde hij om weer met zijn vader herenigd te zijn. Aidan kon zijn vaders mannen in de verte al zien. Zelfs vanaf hier was hun vreugdevolle geschreeuw hoorbaar, en hij werd overspoeld door trots. Het was ze gelukt.
Aidan was dolblij dat zijn vader en zijn mannen het hadden overleefd. Het ravijn liep over, duizenden Pandesianen waren dood, en spoelden aan voor hun voeten. Voor het eerst had Aidan een gevoel van doelbewustheid, een gevoel dat hij ergens bij hoorde. Hij had, ondanks zijn jonge leeftijd, echt bijgedragen aan zijn vaders zaak, en hij voelde zich als een man onder mannen. Hij had het gevoel dat dit één van de belangrijkste momenten van zijn leven was.
Terwijl ze galoppeerden en de zon op hen neer scheen, kon Aidan niet wachten tot hij zijn vader weer zou zien, de trots in zijn ogen, de dankbaarheid, en bovenal, de blik van respect. Hij wist zeker dat zijn vader hem nu als een gelijke zou beschouwen, als één van zijn mannen, een ware krijger. Dat was alles dat Aidan ooit had gewild.
Aidan reed door, het gedonder van de paardenhoeven in zijn oren. Hij zat onder het zand, verbrand door de lange rit in de zon. Eindelijk bereikten ze de top van de heuvel, en toen ze naar beneden reden, zag hij het laatste stuk voor zich liggen. Hij keek uit naar de groep van zijn vaders mannen, zijn hart bonzend van anticipatie—toen hij ineens besefte dat er iets mis was.
Daar, in de verte, gingen zijn vaders mannen uiteen. Tussen hen door liep een eenzame figuur door de woestijn. Een meisje.
Het sloeg nergens op. Wat deed een meisje nu hier, in haar eentje, en waarom liep ze naar zijn vader? Waarom lieten de mannen haar door? Aidan wist niet precies wat er mis was, maar door de manier waarop zijn hart tekeer ging wist hij dat er iets niet klopte.
Aidan naderde en was verbijsterd toen hij de unieke verschijning van het meisje herkende. Hij zag haar suГЁde en lederen mantel, haar hoge zwarte laarzen, haar staf, haar lange lichtblonde haar, haar trotse gezicht en features, en hij knipperde verward met zijn ogen.
Kyra.
Zijn verwarring werd alleen maar groter. Terwijl hij haar manier van lopen zag, de manier waarop ze haar schouders hield, wist hij dat er iets niet klopte. Dat leek op haar, maar ze was het niet. Dat was niet de zus waar hij zijn hele leven mee had geleefd, waarmee hij zoveel uren op haar schoot boeken had zitten lezen.
Hij was nog altijd honderd meter bij hen vandaan, en Aidans hart ging hevig tekeer. Hij werd overspoeld door angst. Hij bracht zijn hoofd omlaag en spoorde zijn paard aan. Ze galoppeerden zo snel dat hij nauwelijks kon ademen. Het meisje bij Duncan gaf hem een slecht voorgevoel, een gevoel van naderend onheil.
“VADER!” schreeuwde hij.
Maar zijn geschreeuw werd meegevoerd door de wind.
Aidan ging nog sneller rijden, voor de rest van de groep uit. Hij stormde langs de berghelling naar beneden. Hulpeloos keek hij toe hoe het meisje haar armen uitstrekte om zijn vader te omhelzen.
“NEE, VADER!” schreeuwde hij.
Hij had nog vijftig meter te gaan, toen veertig, dertig—maar hij was nog altijd te ver weg om iets te doen.
“WHITE, RENNEN!” beval hij.
White ging er vandoor. Hij rende zelfs nog sneller dan het paard. Toch wist Aidan dat er geen tijd meer was.
Toen zag hij het gebeuren. Tot Aidans grote afschuw dreef het meisje een dolk in zijn vaders borst. Zijn vaders ogen sperden zich open, en hij viel op zijn knieГ«n.
Aidan had het gevoel alsof hij zelf werd neergestoken. Hij voelde zijn hele lichaam van binnen instorten, en had zich nog nooit zo hulpeloos gevoeld. Het gebeurde allemaal zo snel. Zijn vaders mannen stonden daar, verward, verbluft. Niemand wist wat er gebeurde. Maar Aidan wist het. Hij wist het meteen.
Met nog twintig meter te gaan reikte Aidan wanhopig naar zijn riem en trok de dolk die Motley hem had gegeven. Hij haalde uit en wierp.
De dolk zeilde door de lucht, draaiend om zijn as, glimmend in het licht, op het meisje af. Ze trok haar dolk terug, grijnsde, en stond op het punt om Duncan weer te steken—toen Aidans dolk zijn doelwit vond. Aidan was opgelucht toen hij zag hoe zijn dolk zich door haar hand boorde. Ze gaf een schreeuw en liet haar wapen vallen. Het was geen menselijke schreeuw, en zeker niet die van Kyra. Wie ze ook was, Aidan had haar ontmaskerd.
Ze draaide zich om en keek hem aan, en Aidan keek vol afschuw toe hoe haar gezicht begon te transformeren. Het meisjesachtige gezicht veranderde in een groteske, mannelijke figuur. Hij groeide met de seconde groter, groter dan hen allemaal. Aidans ogen werden groot van schrik. Het was niet zijn zus. Het was niemand minder dan de Grote en Heilige Ra.
Ook Duncans mannen staarden geschrokken naar Ra. Op de één of andere manier had de dolk die zijn hand had geraakt de illusie veranderd en de magische tovenarij die hij had gebruikt om Duncan te misleiden verbrijzeld.
Op dat moment sprong White naar voren. Hij zeilde door de lucht en belandde met zijn grote poten op Ra’s borst, waardoor hij naar achteren viel. Grommend haalde de hond uit naar zijn keel en krabde hem. Hij klauwde naar zijn gezicht en voorkwam dat Ra Duncan opnieuw kon aanvallen.
Ra worstelde in het zand. Hij keek op naar de hemel en schreeuwde iets in een taal die Aidan niet begreep. Hij was duidelijk bezig één of andere eeuwenoude betovering uit te spreken.
En toen, ineens, verdween Ra in een bal van stof.
Het enige dat overbleef was zijn bebloede dolk, die op de grond was gevallen.
En daar, in een plas bloed, lag Aidans bewegingsloze vader.
HOOFDSTUK ACHT
Vesuvius reed over het platteland naar het noorden, op de rug van het paard dat hij had gestolen nadat hij een groep Pandesiaanse soldaten had vermoord—en sindsdien was hij als een bezetene tekeer gegaan. Hij vertraagde nauwelijks terwijl hij door het ene na het andere dorp scheurde en onschuldige vrouwen en kinderen vermoordde. Soms passeerde hij alleen door een dorp voor voedsel en water; soms gewoon voor het genot van het moorden. Hij glimlachte breed. Hij dacht terug aan hoe hij dorp na dorp tot de grond toe had afgebrand. Waar hij ook ging, hij zou in heel Escalon zijn sporen achterlaten.
Terwijl hij het laatste dorp uit reed, wierp Vesuvius grommend een brandende fakkel. Tevreden keek hij toe hoe de fakkel op een dak terecht kwam, en het zoveelste dorp in vlammen op ging. Vergenoegd barstte hij naar buiten. Dit was al het derde dorp in een uur tijd. Hij zou ze allemaal afbranden als hij kon—maar er waren andere dringende zaken. Hij begroef zijn hielen in de flanken van zijn paard, vastberaden om zich met zijn trollen te verenigen en ze naar het laatste deel van hun invasie te leiden. Ze hadden hem nodig, nu meer dan ooit.
Vesuvius reed over de grote vlaktes, en betrad het noordelijke deel van Escalon. Hij voelde dat zijn paard moe begon te worden, maar dat deed hem het dier alleen maar harder aansporen. Het kon hem niet schelen als hij hem doodreed—sterker nog, hij hoopte dat hij dat deed.
Terwijl de zon lange schaduwen wierp, voelde Vesuvius dat zijn natie van trollen steeds dichterbij kwam, dat ze op hem wachtten; hij kon het ruiken. De gedachte dat zijn volk hier in Escalon was, aan deze kant van de Vlammen, gaf hem veel vreugde. Maar terwijl hij reed, begon hij zich af te vragen waarom zijn trollen inmiddels niet al veel verder in het zuiden waren. Wat hield hen tegen? Waren zijn generaals zo incompetent dat ze niets zonder hem konden?
Vesuvius reed een groot bos uit, en zijn hart maakte een sprongetje toen hij zijn troepen zag, verspreid over de vlaktes van Ur. Tot zijn grote opwinding zag hij tienduizenden trollen. Maar hij begreep iets niet: in plaats van zegevierend zagen deze trollen er verslagen uit, ellendig. Hoe kon dat?
Terwijl Vesuvius zijn trollen daar zag staan, liep hij rood aan van vernedering. Ze leken gedemoraliseerd bij zijn afwezigheid, alsof ze geen vechtlust meer hadden. De Vlammen waren eindelijk uitgeschakeld, en Escalon was van hen. Waar wachtten ze op?
Eindelijk bereikte Vesuvius zijn trollen, en terwijl hij tussen hen door galoppeerde, zag hij hen naar hem opkijken. Eerst met schok en angst in hun ogen, toen hoop. Ze verstijfden en staarden hem aan. Hij had altijd al dat effect op hen gehad.
Vesuvius sprong van zijn paard en zonder te aarzelen hief hij zijn hellebaard, draaide om zijn as, en hakte hij het hoofd van zijn paard af. Het paard stond daar eventjes, onthoofd, en viel toen op de grond dood.
Dat, dacht Vesuvius, was omdat je niet snel genoeg ging.
Trouwens, hij vond het altijd fijn om iets te doden als hij ergens gearriveerd was.
Vesuvius zag de angst in de ogen van zijn trollen terwijl hij woedend op hen af stormde. Hij wilde antwoorden.
“Wie leidt deze mannen?” wilde hij weten.
“Ik, mijn heer.”
Vesuvius draaide zich om en zag een brede, grote trol. Suves, zijn plaatsvervangend commandant in Marda, stond tegenover hem, tienduizenden trollen achter hem. Vesuvius kon zien dat Suves er trots uit probeerde te zien. Maar er school angst in zijn ogen.
“We dachten dat u dood was, mijn heer,” voegde hij toe, alsof hij hun situatie daarmee wilde verklaren.
Vesuvius keek hem dreigend aan.
“Ik ga niet dood,” beet hij. “Doodgaan is voor lafaards.”
De trollen staarden hem angstig en zwijgend aan terwijl Vesuvius de greep op zijn hellebaard verslapte en verstevigde.
“En waarom zijn jullie hier gestopt?” wilde hij weten. “Waarom hebben jullie Escalon nog niet verwoest?”
Suves keek angstig van zijn mannen naar Vesuvius.
“We zijn tegengehouden, mijn meester,” gaf hij uiteindelijk toe.
Vesuvius werd overspoeld door woede.
“Tegengehouden!?” beet hij. “Door wie?”
Suves aarzelde.
“Hij die bekend staat als Alva,” zei hij uiteindelijk.
Alva. De naam raakte Vesuvius’ ziel diep. De grootste tovenaar van Escalon. De enige die misschien wel meer macht had dan hij.
“Hij creëerde een scheur in de aarde,” legde Suves uit. “Een ravijn waar we niet overheen konden. Hij heeft het zuiden van het noorden gescheiden. Teveel van ons zijn gestorven in een poging er overheen te komen. Ik ben degene die de aanval heeft afgeblazen, die al deze trollen hier heeft gered. U heeft mij te danken voor het redden van hun kostbare levens. Ik ben degene die onze natie heeft gered. Daarvoor, mijn meester, vraag ik u om mij te promoveren, en me een eigen commando te geven. Tenslotte kijkt deze natie nu naar mij om hen te leiden.”
Vesuvius voelde zijn woede aanzwellen tot hij op het punt van exploderen stond. Met trillen de handen nam hij twee snelle stappen, haalde breed uit met zijn hellebaard, en hakte Suves’ hoofd eraf.
Suves zakte op de grond in elkaar terwijl de rest van de trollen het geheel angstig gadesloegen.
“Daar,” zei Vesuvius tegen de dode trol, “heb je je commando.”
Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом