9781632912879
ISBN :Возрастное ограничение : 999
Дата обновления : 14.06.2023
De Koningin knikte, en Gwen kon zien dat ze het begreep.
“Ik ben degene die spijt heeft,” antwoordde ze. “Je bent een uitzonderlijke dochter. En een uitzonderlijke Koningin. Een veel betere Koningin dan ik ooit ben geweest. En een veel betere heerser dan je vader. Hij zou trots op je zijn. Je verdiende een betere moeder dan ik.”
Gwen veegde haar tranen weg.
“U was een goede moeder.”
Haar moeder schudde haar hoofd.
“Ik was een goede Koningin. En een toegewijde echtgenote. Maar ik was geen goede moeder. Niet voor jou, tenminste. Ik denk dat ik teveel van mezelf in jou zag. En dat beangstigde me.”
Gwen kneep in haar hand, huilend, en wenste dat ze meer tijd hadden, dat ze eerder zo hadden kunnen praten. Nu ze Koningin was, nu ze ouder waren, en nu ze een kind had, wilde Gwen haar moeder bij zich hebben. Ze wilde haar om raad kunnen vragen. Maar ironisch gezien kon ze haar nu niet meer helpen.
“Moeder, ik wil u voorstellen aan mijn zoon. Guwayne.”
De ogen van de Koningin sperden zich wijd open van verrassing, en ze tilde haar hoofd op van haar kussens. Toen zag ze voor het eerst dat Gwen Guwayne in haar armen hield.
De Koningin snakte naar adem, ging rechtop zitten, en barstte toen in tranen uit.
“Oh, Gwendolyn,” zei haar moeder. “Hij is de mooiste baby die ik ooit heb gezien.”
Ze strekte haar arm uit en legde haar vingertoppen op Guwayne’s voorhoofd, en begon toen nog harder te huilen.
Haar moeder keek Thor aan.
“Je zult een uitstekende vader zijn,” zei ze. “Mijn man hield van je. Ik snap nu waarom. Ik heb je verkeerd beoordeeld. Vergeef me. Ik ben blij dat je met Gwendolyn bent.”
Thor knikte plechtig, en legde zijn hand op de schouder van de Koningin.
“Er is niets te vergeven,” zei hij.
De Koningin draaide zich om en keek Gwendolyn aan, en haar blik werd harder; Gwen zag iets in haar ogen veranderen, zag de oude harde Koningin tot leven komen.
“Er staan je nu vele beproevingen te wachten,” zei haar moeder. “Ik heb alles gevolgd. Ik heb nog steeds mijn mensen. Ik vrees voor je.”
Gwendolyn streelde haar hand.
“Moeder, maakt u zich daar nu maar geen zorgen over. Dit is niet de tijd voor staatszaken.”
Haar moeder schudde haar hoofd.
“Het is altijd tijd voor staatszaken. Vooral nu. Vergeet niet, begrafenissen zijn staatszaken. Het zijn geen familieaangelegenheden; het zijn politieke aangelegenheden.”
Haar moeder hoestte weer, en haalde toen diep adem.
“Ik heb niet veel tijd, dus luister goed naar me,” zei ze. “Luister goed naar mijn woorden. Zelfs als je ze niet wil horen.”
Gwen leunde naar voren en knikte plechtig.
“Zeg het maar, Moeder.”
“Vertrouw Tirus niet. Hij zal je verraden. Zijn mensen zijn niet te vertrouwen. Die MacGils, ze zijn niet zoals wij. Het enige dat ze met ons delen is onze naam. Vergeet dat niet.”
Haar moeder hoestte, en trachtte op adem te komen.
“De McClouds zijn ook niet te vertrouwen. Denk niet dat je vrede kunt sluiten.”
Gwen dacht daarover na, en trachtte de diepere betekenis te bevatten.
“Hou je leger sterk en je verdediging sterker. Hoe meer je beseft dat vrede een illusie is, hoe meer vrede je zult veiligstellen.”
Haar moeder hoestte weer, voor een lange tijd. Ze sloot haar ogen, en het deed Gwen pijn om te zien hoeveel inspanning dit haar kostte.
Aan de ene kant leek het misschien of dit slechts de woorden waren van een stervende Koningin die te lang was afgestompt; maar aan de andere kant kon Gwen niet anders dan toegeven dat er wel degelijk wijsheid in zat, wijsheid die zij misschien zelf niet wilde erkennen.
Haar moeder opende haar ogen weer.
“Je zus, Luanda,” fluisterde ze. “Ik wil haar op mijn begrafenis. Ze is mijn dochter. Mijn eerstgeboren dochter.”
Gwendolyn keek haar verrast aan.
“Ze heeft afschuwelijk dingen gedaan, en ze verdiende het om verbannen te worden. Maar geef haar dit, slechts één keer. Ik wil dat ze erbij is als ze me onder de grond leggen. Je kunt het verzoek van een stervende moeder niet weigeren.”
Gwendolyn zuchtte, verscheurd. Ze wilde haar moeder plezieren. Maar ze wilde Luanda niet toestaan om terug te komen, niet na wat ze had gedaan.
“Beloof het me,” zei haar moeder, terwijl ze stevig in Gwens hand kneep. “Beloof het me.”
Gwendolyn, die besefte dat ze geen nee kon zeggen, knikte.
“Ik beloof het, Moeder.”
Haar moeder zuchtte en knikte tevreden, waarna ze zich weer in haar kussen liet zakken.
“Moeder,” zei Gwen, en ze schraapte haar keel. “Ik wil dat u mijn kind uw zegening geeft.”
Haar moeder opende haar ogen en keek haar aan. Toen sloot ze ze weer, en ze schudde haar hoofd.
“Die baby heeft alle zegeningen al die een kind zich kan wensen. Hij heeft mijn zegen—maar hij heeft hem niet nodig. Je zult er spoedig achter komen, mijn dochter, dat je kind veel machtiger is dan jou of Thorgrin of wie dan ook. Het is allemaal voorspeld, jaren geleden.”
Haar moeder hoestte, en net toen Gwen dacht dat ze klaar was, net toen ze op het punt stond te vertrekken, opende haar moeder haar ogen een laatste keer.
“Vergeet niet wat je vader je heeft geleerd,” zei ze. Haar stem was zo zwak dat ze nauwelijks verstaanbaar was. “Soms is er de meeste vrede in een koninkrijk wanneer het oorlog is.”
HOOFDSTUK ZEVEN
Steffen galoppeerde over de stoffige weg naar het oosten, zoals hij al dagen had gedaan, op de voet gevolgd door een tiental mannen van de koninklijke garde. Steffen was vereerd dat de Koningin hem deze missie had toebedeeld, en hij was vastberaden om hem te vervullen. Hij was van stad naar stad gereden, vergezeld door een karavaan van koninklijke wagens die volgeladen waren met goud, zilver, koninklijke munten, bouwmaterialen, mais, granen, tarwe, en andere provisies. De Koningin was vastberaden om hulp te bieden aan alle kleine dorpen in de Ring en hen te helpen met de wederopbouw, en ze had in Steffen een vastberaden missionaris gevonden.
Steffen had al vele dorpen bezocht, en uit naam van de Koningin wagens vol met voorraden gelost. Hij had ze heel zorgvuldig en precies toebedeeld aan de dorpen en families die ze het hardst nodig hadden. Elke keer weer voelde hij zich trots wanneer hij de vreugde op hun gezichten zag bij het uitdelen van de voorraden en het toewijzen van de mankracht. Dorp voor dorp hielp Steffen om het vertrouwen in de macht van de Koningin te herstellen, de macht van het herbouwen van de Ring. Voor het eerst in zijn leven keken de mensen verder dan zijn uiterlijk. Ze behandelden hem met respect, als een normaal persoon. Het gaf hem een geweldig gevoel. De mensen begonnen te beseffen dat zij niet waren vergeten onder het heerschap van deze Koningin, en Steffen was dolblij dat hij kon helpen om hun liefde en toewijding aan haar te verspreiden. Hij wilde niets liever.
Het lot wilde dat de route die de Koningin voor hem had uitgestippeld Steffen uiteindelijk naar zijn eigen dorp leidde, naar de plek waar hij was opgegroeid. Steffen voelde een knoop in zijn maag toen hij zich realiseerde dat zijn eigen dorp de volgende op de lijst was. Hij wilde weg, hij wilde alles doen om het te ontlopen.
Maar hij wist dat hij dat niet kon. Hij had Gwendolyn gezworen dat hij zijn plicht zou vervullen, en zijn eer stond op het spel—zelfs als het betekende dat hij terug moest keren naar de plek die hem in zijn dromen achtervolgde. Het was de plek waar alle mensen woonden die hij in zijn jeugd had gekend, de mensen die er veel genoegen uit hadden gehaald om hem te martelen, de mensen die hem hadden bespot om zijn uiterlijk. De mensen die hadden gezorgd dat hij zich diep had geschaamd. Toen hij was weggegaan, had hij gezworen om nooit meer terug te keren, om zijn familie nooit meer in de ogen te kijken. Nu, ironisch genoeg, leidde zijn missie hem hier naartoe. Hij moest hen, uit naam van de Koningin, voorzien van alle voorraden die ze nodig hadden. Het lot was wreed.
Steffen bereikte de top van een heuvel en ving een eerste glimp van zijn stad op. Zijn maag kromp samen. Alleen al het zien van zijn dorp zorgde dat hij minder van zichzelf dacht. Hij begon van binnen in elkaar te kruipen, en hij haatte het gevoel. Hij had zich de afgelopen tijd zo goed gevoeld, beter dan ooit, zeker met zijn nieuwe functie en zijn entourage. Maar nu, nu hij deze plek weer zag, herinnerde hij zich de manier waarop mensen hem vroeger zagen. Hij haatte het gevoel.
Waren die mensen hier nog steeds? vroeg hij zich af. Waren ze nog net zo wreed als vroeger? Hij hoopte van niet.
Als Steffen hier zijn familie tegenkwam, wat zou hij dan tegen hen zeggen? Wat zouden zij tegen hem zeggen? Zouden ze trots zijn als ze zagen wat hij had bereikt? Hij had een functie met een hogere rang dat wie dan ook in zijn familie, of zijn dorp, ooit had bereikt. Hij was één van de hoogste adviseurs van de Koningin, een lid van de koninklijke raad. Ze zouden verbijsterd zijn als ze hoorden wat hij had bereikt. Eindelijk zouden ze moeten toegeven dat ze hem verkeerd hadden beoordeeld. Dat hij helemaal niet waardeloos was.
Steffen hoopte dat dat was hoe het zou gaan. Misschien zou zijn familie hem eindelijk bewonderen, en zou hij eindelijk wat rechtvaardiging krijgen.
Steffen en zijn koninklijke entourage hielden halt voor de poorten van het kleine stadje.
Steffen draaide zich om naar zijn mannen, een tiental van de koninklijke wachters van de Koningin.
“Jullie wachten hier op me,” riep Steffen. “Buiten de stadspoorten. Ik wil nog niet dat mijn mensen jullie zien. Ik wil alleen de confrontatie aan gaan.”
“Ja, Commandant,” antwoordden ze.
Steffen steeg af. Hij wilde de rest van de weg lopen, en te voet de stad binnen gaan. Hij wilde niet dat zijn familie zijn koninklijke paard of zijn koninklijke entourage zou zien. Hij wilde zien hoe ze op hem zouden reageren zonder het zien van zijn functie of rang. Hij haalde zelfs de koninklijke markeringen van zijn nieuwe kleding, en stopte ze in zijn zadeltas.
Steffen liep door de poorten het kleine, lelijke dorp in dat hij zich nog zo goed herinnerde. Het rook er naar wilde honden en kippen liepen los door de straten, terwijl kinderen erachter aan renden. Hij liep langs rijen en rijen met huisjes. Een paar waren van steen gemaakt, maar de meesten van stro. De straten waren in slechte staat, vergeven van gaten en dierenpoep.
Er was niets veranderd. Na al die jaren was er helemaal niets veranderd.
Steffen bereikte het einde van de straat, ging naar links, en zijn maag trok samen toen hij zijn vaders huis zag. Het zag er nog altijd hetzelfde uit, een klein houten huisje met een schuin dak en een scheve deur. Het schuurtje in de achtertuin, waar Steffen gedwongen was geweest om te slapen, stond er ook nog. De aanblik zorgde dat hij het wilde vernielen.
Steffen liep naar de voordeur, die open stond, en keek naar binnen.
Zijn adem stokte in zijn keel terwijl hij zijn hele familie zag: zijn vader en moeder, al zijn broers en zussen, allemaal in dat kleine huisje gepropt, zoals het altijd was geweest. Ze zaten allemaal rond de tafel, zoals altijd, vechtend om etensrestjes, en lachten met elkaar. Ze hadden nooit met Steffen gelachen. Alleen om hem.
Ze zagen er allemaal ouder uit, maar verder nog precies hetzelfde. Hij bekeek hen verwonderd. Stamde hij echt van deze mensen af?
Steffens moeder was de eerste die hem zag. Ze snakte naar adem en liet haar bord op de grond vallen.
Zijn vader draaide zich om, en toen alle anderen. Ze staarden hem aan, geschokt. Ze hadden een onplezierige blik in hun ogen, alsof er zojuist een ongewenste gast was gearriveerd.
“Zo,” zei zijn vader langzaam terwijl hij om de tafel heen liep. Hij veegde het vet van zijn handen met een zakdoek. “Dus je bent toch teruggekomen.”
Steffen herinnerde zich hoe zijn vader die zakdoek vroeger in een knoop bond, hem nat maakte, en hem ermee sloeg.
“Wat is er?” voegde zijn vader toe met een sinistere glimlach op zijn gezicht. “Lukte het niet in de grote stad?”
“Hij dacht dat hij te goed voor ons was. En nu komt ie met hangende pootjes terug!” riep één van zijn broers uit.
“Als een hond!” riep één van zijn zussen.
Steffen was ziedend, en hij hijgde van woede—maar hij dwong zichzelf om mijn mond te houden en zich niet te verlagen tot hun niveau. Dit waren tenslotte provinciale mensen, vol met vooroordelen, het resultaat van een leven in een klein stadje; hij, daarentegen, had de wereld gezien, en hij wist wel beter.
Zijn broers en zussen—iedereen in de kamer—lachte hem uit.
De enige die niet lachte was zijn moeder. Ze staarde hem met grote ogen aan. Hij vroeg zich af of zij misschien de enige was die nog te redden was. Hij vroeg zich af of zij misschien wel blij was om hem te zien.
Maar ze schudde slechts langzaam haar hoofd.
“Oh, Steffen,” zei ze, “je had hier niet terug moeten komen. Je maakt geen deel uit van deze familie.”
Haar woorden, die ze zo kalm uitsprak, deden Steffen nog het meest pijn.
“Dat is hij nooit geweest,” zei zijn vader. “Hij is een beest. Wat doe je hier, jongen? Ben je terug gekomen voor kliekjes?”
Steffen gaf geen antwoord. Hij was niet gezegend met de gave om gevatte, snel bedachte retorten te maken, en al helemaal niet in een emotionele situatie als deze. Hij was zo overdonderd, hij kon nauwelijks woorden vormen. Er waren zoveel dingen die hij tegen hen wilde zeggen. Maar hij had er simpelweg geen woorden voor.
Dus hij stond daar alleen maar, ziedend, zwijgend.
“Ben je je tong verloren?” spotte zijn vader. “Ga dan uit de weg. Je verspilt mijn tijd. Dit is onze grote dag, en jij gaat het niet voor ons verpesten.”
Zijn vader duwde Steffen uit de weg en stormde langs hem heen, naar buiten. De hele familie wachtte tot zijn vader teleurgesteld weer naar binnen kwam.
“Zijn ze er al?” vroeg zijn moeder hoopvol.
Hij schudde zijn hoofd.
“Geen idee waar ze blijven,” zei zijn vader.
Toen wendde hij zich tot Steffen, kwaad.
“Eruit,” blafte hij. “We wachten op een heel belangrijke man, en je versperd de weg. Je gaat het verpesten, nietwaar, zoals je altijd alles verpest? Wat een timing, om uitgerekend nu op te dagen. De persoonlijke commandant van de Koningin kan hier elk moment arriveren om voedsel en voorraden aan ons dorp te leveren. Dit is ons moment om een verzoekschrift in te dienen. En kijk naar jezelf,” sneerde zijn vader, “hoe je de deuropening versperd. Eén blik op jou en hij slaat ons huis over. Hij zal denken dat er hier alleen maar freaks wonen.”
Zijn broers en zussen barstten in lachen uit.
“Een huis met freaks!” lachte één van hen.
Steffen liep rood aan en staarde naar zijn vader.
Steffen, die te verbouwereerd was om te antwoorden, draaide zich langzaam om. Hoofdschuddend liep hij naar buiten.
Steffen liep de straat in, en gebaarde naar zijn mannen.
Er verschenen tientallen glimmende koninklijke koetsen die door het dorp denderden.
“Ze komen!” schreeuwde Steffens vader.
Steffens hele familie stormde naar buiten, langs Steffen heen, en staarden met open monden naar de wagens, naar de koninklijke garde.
Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом