9781632915467
ISBN :Возрастное ограничение : 16
Дата обновления : 14.06.2023
De draak hoorde zijn schreeuw nog door de bergen galmen. Hij was dolblij dat hij de baby op tijd had weten te redden, voor die mannen hem met hun dolken hadden kunnen doden. Hij had Guwayne op het laatste moment uit hun handen weten te grissen. Hij had zijn taak goed volbracht.
De draak vloog hoger en hoger, de wolken in, allang uit het zicht van de mensen onder hem. Hij vloog door de mist over het eiland heen, over de vulkanen en bergen, steeds verder weg.
Al snel vloog hij over de oceaan en liet hij het eiland achter zich. Voor hem strekten de zee en de lucht zich eindeloos uit. Er zou de komende miljoen kilometer niets zijn om de eentonigheid te verbreken.
De draak wist precies waar hij heen ging. Hij zou dit kind, waarvan hij al meer hield dan hij kon zeggen, ergens heen brengen.
Naar een heel speciale plek.
HOOFDSTUK DRIE
Volusia stond over Romulus heen gebogen en keek tevreden neer op zijn levenloze lichaam. Zijn warme bloed gutste over haar voeten heen, over haar tenen. Ze zwolg in het gevoel. Ze kon zich niet herinneren hoeveel mannen ze, ondanks haar jonge leeftijd, al had gedood. Ze onderschatten haar altijd, en ze vond niets heerlijker dan hen laten zien hoe wreed ze kon zijn.
En nu had ze de Grote Romulus zelf gedood—zij, en niet één van haar mannen—de Grote Romulus, de man van legendes, de krijger die Andronicus had gedood en zijn plaats op de troon had ingenomen. De Opperbevelhebber van het Rijk.
Volusia glimlachte verrukt. Daar lag hij dan, de hoogste machthebber, gereduceerd tot een plasje bloed dat over haar voeten heen liep. Allemaal door haar.
Volusia voelde zich aangemoedigd. Ze voelde een vuur door haar aderen branden, een vuur dat alles wilde verwoesten. Ze voelde haar lotsbestemming naderen. Ze voelde dat haar tijd was gekomen. Ze wist, net zoals ze had geweten dat ze haar moeder zou vermoorden, dat ze op een dag over het Rijk zou heersen.
“U heeft onze meester gedood!” klonk een trillende stem. “U heeft de Grote Romulus gedood!”
Volusia keek op en zag Romulus’ commandant staan, die haar met schok en angst en ontzag aanstaarde.
“U heeft het leven genomen,” zei hij moedeloos, “van de Man Die Niet Gedood Kan Worden.”
Volusia staarde hem aan met een harde, koude blik in haar ogen. Achter hem zag ze honderden van Romulus’ mannen, gekleed in de beste wapenrustingen, vanaf het schip toekijken, wachtend om ze zien wat haar volgende stap zou zijn. Ze waren allemaal klaar om aan te vallen.
Romulus’ commandant stond op de steiger, vergezeld door een tiental van zijn mannen die geduldig op zijn bevel wachtten. Achter Volusia, wist ze, stonden duizenden van haar eigen mannen. Romulus’ mannen waren in de minderheid, en ze waren omsingeld. Ze zaten vast. Dit was Volusia’s territorium, en dat wisten ze. Ze wisten dat een aanval, net als een poging tot ontsnappen, zinloos zou zijn.
“Dit is geen daad die onbeantwoord kan blijven,” vervolgde de commandant. “Romulus heeft één miljoen trouwe mannen tot zijn beschikking in de Ring. Hij heeft nog een miljoen trouwe mannen in het zuiden, in de hoofdstad van het Rijk. Wanneer zij horen wat u heeft gedaan, zullen ze zich mobiliseren, en ze zullen u de oorlog verklaren. U mag dan de Grote Romulus gedood hebben, maar zijn mannen leven nog. En uw troepen kunnen het, ondanks het feit dat ze vandaag in de meerderheid zijn, niet opnemen tegen zijn miljoenen mannen. Ze zullen smachten naar wraak. En wraak zullen ze krijgen.”
“Zullen ze dat?” zei Volusia glimlachend. Ze deed een stap naar hem toe. Ze voelde het mes in haar handpalm en stelde zich voor hoe ze zijn keel door zou snijden. Ze verlangde ernaar.
De commandant keek naar het mes in haar hand, het mes dat Romulus had gedood, en hij slikte. Het was alsof hij haar gedachten las. Ze kon ware angst in zijn ogen zien.
“Laat ons gaan,” zei hij tegen haar. “Laat mijn mannen gaan. Ze hebben u geen kwaad gedaan. Geef ons een schip gevuld met goud, en koop ons zwijgen. Ik zal onze mannen naar de hoofdstad brengen, en ik zal ze vertellen dat u onschuldig bent. Dat Romulus u probeerde aan te vallen. Ze zullen u met rust laten, en u kunt vredig in hier in het noorden blijven wonen. Zij zullen een nieuwe Opperbevelhebber van het Rijk zoeken.”
Volusia glimlachte breed en keek hem geamuseerd aan.
“Maar denk je niet dat je nu recht tegenover je nieuwe Opperbevelhebber staat?” vroeg ze.
De commandant keek haar geschokt aan, en begon toen spottend te lachen.
“U?” zei hij. “U bent maar een meisje, en u heeft slechts een paar duizend man tot uw beschikking. Denkt u nu echt dat u miljoenen mannen van Romulus kunt verpletteren, alleen omdat u één man hebt gedood? U mag nog blij zijn om levend weg te komen na wat u vandaag heeft gedaan. Ik biedt u een geschenk. Laat deze dwaze ideeën voor wat ze zijn, wees dankbaar en laat ons gaan, voor ik van gedachten verander.”
“En als ik jullie niet wil laten gaan?”
De commandant keek in haar ogen en slikte.
“U kunt ons allemaal doden,” zei hij. “Dat is uw keus. Maar als u daarvoor kiest, dan tekent u uw doodvonnis, en dat van uw mensen. U zult verpletterd worden door het leger dat zal volgen.”
“Hij spreekt de waarheid, mijn commandant,” fluisterde iemand in haar oor.
Ze draaide zich om en zag dat Soku, haar bevelhebbende generaal, zich bij haar had gevoegd. Hij was een lange man met groene ogen, de kaken van een krijger, en kort, krullend rood haar.
“Stuur ze naar het zuiden,” zei hij. “Geef hen het goud. U heeft Romulus gedood. Nu moet u een wapenstilstand onderhandelen. We hebben geen keus.”
Volusia wendde zich weer tot Romulus’ commandant. Ze bestudeerde hem en nam haar tijd, genietend van het moment.
“Ik zal doen wat u vraagt,” zei ze, “en u terug laten gaan naar de hoofdstad.”
De commandant glimlachte tevreden en stond op het punt om te gaan toen Volusia een stap naar voren deed en toevoegde:
“Maar niet om te verzwijgen wat ik heb gedaan,” zei ze.
Hij stopte en keek haar verward aan.
“Ik zal u laten teruggaan naar de hoofdstad om hen een boodschap te geven: dat ze weten dat ik de nieuwe Opperbevelhebber van het Rijk ben. Dat als ze nu voor mij knielen, ze zullen blijven leven.”
De commandant keek haar ontzet aan. Toen schudde hij langzaam zijn hoofd en glimlachte.
“U bent net zo gestoord als uw moeder,” zei hij. Toen draaide hij zich om en liep de lange loopbrug naar zijn schip op. “Laad het goud in het onderruim,” riep hij uit. Hij nam niet eens de moeite om zich naar haar om te draaien.
Volusia draaide zich om naar haar commandant, die geduldig op haar bevel stond te wachten, en knikte kort naar hem.
De commandant draaide zich onmiddellijk om en gebaarde naar zijn mannen. Toen volgde het geluid van tienduizenden pijlen die werden aangestoken en afgevuurd.
De pijlen kleuren de hemel zwart en zeilden in een hoge boog van vlammen over de kust, waarna ze op Romulus’ schip terecht kwamen. Het gebeurde allemaal te snel voor zijn mannen om te reageren, en al snel stond het hele schip in vuur en vlam. De mannen probeerden de vlammen te doven en schreeuwden, hun commandant nog het hardst van allemaal.
Maar het was zinloos. Volusia knikte weer, en het ene na het andere salvo van pijlen zeilde door de lucht op het brandende schip af. De mannen schreeuwden het uit terwijl ze werden doorboord; sommigen zakten op het dek in elkaar, anderen vielen overboord. Het was een bloedbad, en zonder overlevenden.
Volusia stond daar en grijnsde. Ze keek tevreden toe hoe het schip vanaf de romp tot aan de mast toe afbrandde, tot er niets meer van over was dan een zwartgeblakerd skelet.
Volusia’s mannen stopten met vuren, en alles werd weer stil. Ze stelden zich op en keken naar haar, geduldig wachtend op haar bevel.
Volusia liep naar voren, trok haar zwaard, en hakte het dikke touw door dat het schip met de steigers verbond. Volusia tilde één van haar vergulde laarzen op, zette hem tegen de boeg, en duwde het schip van de kant.
Volusia keek toe hoe het schip werd meegevoerd door de stroming, de stroming waarvan ze wist dat die het schip naar het zuiden zou brengen, naar het hart van de hoofdstad. Ze zouden allemaal het verbrande schip zien, de levenloze lichamen van Romulus’ mannen, de Volusiaanse pijlen, en ze zouden weten dat het van haar af kwam. Ze zouden weten dat de oorlog was begonnen.
Volusia wendde zich tot Soku, die met wijd open mond naast haar stond. Ze glimlachte.
“Dat,” zei ze, “is hoe ik onderhandel.”
HOOFDSTUK VIER
Gwendolyn knielde op het dek en klemde haar vingers om de reling heen. Haar knokkels werden wit. Ze wist net genoeg kracht op de brengen om zichzelf op te trekken en naar de horizon te kijken. Haar hele lichaam trilde, zwak van de honger, en terwijl ze zichzelf optrok werd ze duizelig, licht in haar hoofd. Ze wist voldoende kracht bij elkaar te schrapen om zichzelf op te trekken en keek verwonderd naar het uitzicht voor haar.
Gwendolyn kneep haar ogen samen en tuurde in de mist. Ze vroeg zich af of het echt was, of alleen een illusie.
Daar, aan de horizon, strekte zich een eindeloze kustlijn uit. In het midden lag een druk centrum met een enorme haven. Twee enorme, glimmende pilaren die tot in de hemel leken te rijzen, omlijstten de stad die erachter lag. De pilaren en de stad waren gehuld in een geelgroene tint. De wolken bewogen snel hier, merkte Gwen. Ze wist niet of het kwam doordat de lucht zo anders was in dit deel van de wereld, of doordat ze steeds opnieuw het bewustzijn verloor.
In de haven van de stad lagen duizend trotse, vergulde schepen, voorzien van de langste masten die ze ooit had gezien. Dit was de meest welvarende stad die ze ooit had aanschouwd. De stad was gebouwd op de kust en leek zich tot in de oneindigheid uit te strekken. Vergeleken met dit leek het Koninklijk Hof slechts een dorp. Gwen had niet geweten dat er zoveel gebouwen op één plek konden staan. Ze vroeg zich af wat voor soort mensen hier woonden. Het moest een groot volk zijn, besefte ze. Het volk van het Rijk.
Gwen voelde een knoop in haar maag terwijl ze besefte dat de stroming hen meevoerde; spoedig zouden ze die grote haven in worden gezogen. Ze zouden omsingeld worden door die schepen en gevangen worden genomen, als ze al niet gedood zouden worden. Gwen dacht aan hoe wreed Andronicus was geweest, aan hoe wreed Romulus was geweest, en ze wist dat het typerend was voor het Rijk; misschien was het beter geweest als ze op zee waren gestorven.
Gwen hoorde het geschuifel van voeten over het dek, en toen ze omkeek zag ze Sandara. Ze was bleek van de honger maar stond trots bij de reling en hield een groot gouden relikwie op, in de vorm van de hoorns van een stier, en draaide het zodat het de stralen van de zon opving. Gwen zag hoe het zonlicht keer op keer werd opgevangen en een ongewoon signaal naar de kust straalde. Sandara mikte niet naar de stad, maar naar het noorden, naar wat een geГЇsoleerd groepje bomen aan de kust leek te zijn.
Gwens oogleden voelden zwaar en ze begon het bewustzijn weer te verliezen. Ze voelde hoe ze op het dek in elkaar zakte, en er flitsen beelden door haar hoofd heen. Ze wist niet meer wat echt was en wat er veroorzaakt werd door haar uitgehongerde onderbewustzijn. Gwen zag kano’s, tientallen kano’s. Ze kwamen uit de dichte jungle tevoorschijn en voeren richting hun schip. Ze ving een glimp van hen op terwijl ze dichterbij kwamen, en was verrast om geen enorme krijgers met hoorns en een rode huid te zien, maar een ander ras. Ze zag trotse, gespierde mannen en vrouwen, met een chocoladekleurige huid en felgele ogen, met meelevende, intelligente gezichten. Gwen zag Sandara naar hen kijken, en besefte dat dit Sandara’s mensen moesten zijn.
Gwen hoorde een hol bonkend lawaai op het schip. Ze zag enterhaken, touwen. Ze voelde hoe haar schip van koers veranderde. Ze keek naar beneden en zag de kano’s hun boot leiden, in de tegenovergestelde richting van de stad van het Rijk. Langzaam begon het tot Gwen door te dringen dat Sandara’s mensen waren gekomen om hen te helpen. Om hun schip naar een andere haven te leiden, weg bij de haven van het Rijk.
Gwen voelde hun schip scherp naar het noorden draaien, richting het dichtbegroeide oerwoud, richting een kleine, verborgen haven. Ze sloot haar ogen en werd overspoeld door opluchting.
Toen ze haar ogen weer open deed merkte ze dat ze over de reling leunde. Overspoeld door uitputting voelde Gwendolyn dat ze te ver naar voren leunde en haar grip verloor; haar ogen werden groot van paniek toen ze besefte dat ze overboord zou vallen. Gwen greep naar de reling, maar het was te laat. Ze viel al.
Gwen hart ging hevig tekeer; ze kon niet geloven dat ze, na alles wat ze had doorstaan, op deze manier zou sterven. Dat ze stilletjes in zee zou vallen terwijl ze zo dicht bij land waren.
Terwijl ze zichzelf voelde vallen, hoorde Gwen ineens gegrom en voelde ze hoe sterke tanden zich in de achterkant van haar shirt vastbeten. Ze hoorde een zacht gejank terwijl ze aan haar shirt naar achteren werd getrokken, weg van de peilloze diepte, terug het dek op. Ze belandde met een doffe bons op het houten dek, veilig en wel.
Ze keek op en zag Krohn over haar heen gebogen staan, en haar hart zwol van vreugde. Krohn leefde nog. Hij zag er veel magerder uit dan de laatste keer dat ze hem had gezien, uitgehongerd, en ze besefte dat ze hem in de chaos uit het oog was verloren. De laatste keer dat ze hem had gezien was toen hij gedurende een bijzonder heftige storm benedendeks was gekropen. Ze besefte nu dat hij zich daar ergens verborgen moest hebben en zichzelf moest hebben uitgehongerd zodat de anderen konden eten. Dat was typisch Krohn. Altijd zo onzelfzuchtig. Maar nu ze land naderden, was hij weer tevoorschijn gekomen.
Krohn jankte en likte haar gezicht, en Gwen knuffelde hem met haar laatste beetje kracht. Ze ging weer liggen, en Krohn ging naast haar liggen. Hij legde zijn kop op haar borst en kroop tegen haar aan alsof zij de enige in de wereld was.
*
Gwendolyn voelde een zoete, koude vloeistof op haar lippen druppelen, op haar tong, langs haar wangen en in haar nek. Ze opende haar mond en dronk. Ze slikte gretig, en de sensatie deed haar uit haar dromen ontwaken.
Gwen deed haar ogen open en dronk gulzig. Ze zag onbekende gezichten boven zich, en ze dronk en dronk tot ze begon te hoesten.
Iemand trok haar overeind. Ze hoestte, en iemand klopte op haar rug.
“Shhhh,” klonk een stem. “Rustig drinken.”
Het was een vriendelijke stem, de stem van een genezer. Gwen keek om en zag een oude man wiens gezicht samenvouwde in talloze rimpels als hij glimlachte.
Gwen zag tientallen onbekende gezichten, Sandara’s mensen, die haar stilletjes aanstaarden. Ze keken naar haar alsof ze een zonderling was. Gwendolyn, overmand door dorst en honger, strekte haar arm uit en greep als een gestoorde vrouw de zak vast. Ze spoot de zoete vloeistof in haar mond en beet op de tip alsof ze nooit meer de kans zou krijgen om te drinken.
“Rustig nu,” sprak de oude man. “Anders wordt u ziek.”
Gwen zag dat tientallen krijgers haar schip hadden betreden. Ze zag haar eigen mensen, de overlevenden uit de Ring, liggen of knielen of zitten. Elk van hen werd verzorgd door één van Sandara’s mensen, en kreeg een zak om uit te drinken. Ze kwamen allemaal terug van het randje van de dood. Ze zag ook Illepra, die bezig was met het voeden van de baby die Gwen op de Hoge Eilanden had gered. Gwen was opgelucht toen ze de baby hoorde huilen; ze had haar aan Illepra gegeven toen ze te zwak werd om haar vast te houden, en nu ze haar weer zag moest Gwen meteen aan Guwayne denken. Gwen was vastbesloten om dit meisje in leven te houden.
Gwen begon zich steeds beter te voelen. Ze ging rechtop zitten en dronk meer van de vloeistof, en vroeg zich af wat er in zat. Haar hart vulde zich met dankbaarheid voor deze mensen. Ze hadden hun levens gered.
Naast Gwen klonk gejank, en toen ze naar beneden keek zag ze Krohn, die nog steeds met zijn kop in haar schoot lag; ze gaf hem te drinken uit haar zak, en hij likte het dankbaar op. Ze streelde liefdevol over zijn hoofd; ze was hem wederom haar leven verschuldigd. En zoals altijd herinnerde hij haar aan Thor.
Gwen keek op naar Sandara’s mensen, en wist niet hoe ze hen moest bedanken.
“Jullie hebben ons gered,” zei ze. “We zijn jullie onze levens verschuldigd.”
Gwen draaide zich om naar Sandara, die naar haar toe liep en naast haar knielde, en Sandara schudde haar hoofd.
“Mijn volk gelooft niet in schulden,” zei ze. “Zij geloven dat het een eer is om iemand in nood te redden.”
De menigte ging uiteen en Gwen zag een ernstig kijkende man verschijnen. Hij was een jaar of vijftig, met een gezette kaak en dunne lippen. Het leek erop dat hij hun leider was. Hij hurkte voor haar. Hij droeg een grote turquoise ketting van schelpen die schitterden in de zon. Hij boog zijn hoofd, zijn gele ogen gevuld met medeleven.
“Mijn naam is Bokbu,” sprak hij in een diepe, autoritaire stem. “We hebben gehoor gegeven aan Sandara’s noodroep omdat ze één van ons is. We riskeren ons leven door u binnen te laten. Als het Rijk u bij ons ziet, zullen ze ons allemaal doden.”
Bokbu ging staan, zijn handen op zijn heupen. Gwen liet zich door Sandara en de genezer omhoog helpen en keek hem aan. Bokbu bekeek haar mensen, de slechte staat van haar schip, en zuchtte.
“Nu ze beter zijn, moeten ze gaan,” klonk een stem.
Gwen draaide zich om en zag een gespierde krijger met een speer, zonder shirt, naar Bokbu toe lopen. Hij keek hem aan met een koude blik in zijn ogen.
“Stuur deze vreemdelingen terug de zee op,” voegde hij toe. “Waarom zouden we bloed voor hen vergieten?”
“Ik ben jouw bloed,” zei Sandara hardvochtig. Ze stapte naar voren.
“En dat is precies waarom je deze mensen hier nooit heen had moeten brengen. Je brengt ons allemaal in gevaar,” beet hij.
“Je bent een schande voor ons volk,” zei Sandara. “Ben je onze wetten van gastvrijheid vergeten?”
“Het is een schande dat je hen hier hebt gebracht,” wierp hij terug.
Bokbu hief zijn handen, en ze zwegen.
Bokbu stond daar, uitdrukkingsloos, en leek diep na te denken. Gwen besefte dat ze zich in een benarde situatie bevonden. Terug de zee op gaan, wist ze, zou hun dood betekenen; maar ze wilde ook niet de mensen die haar hadden geholpen in gevaar brengen.
“We hebben geen kwade bedoelingen,” zei Gwen tegen Bokbu. “Ik wil u niet in gevaar brengen. We kunnen nu vertrekken.”
Bokbu schudde zijn hoofd.
“Nee,” zei hij. Hij keek Gwen verwonderd aan. “Waarom heeft u uw mensen hierheen gebracht?” vroeg hij.
Gwen zuchtte.
“We zijn gevlucht voor een groot leger,” zei ze. “Ze hebben ons thuisland vernietigd. We zijn hierheen gekomen om een nieuw thuis te vinden.”
Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом