9781632915467
ISBN :Возрастное ограничение : 16
Дата обновления : 14.06.2023
“En zou het mijn zoon naar me terug kunnen brengen?” vroeg Thor.
Matus knikte naar hem, onwrikbaar, en Thor zag de zekerheid in zijn ogen.
“Ja,” antwoorde Matus vlak. “Alles.”
“Je liegt,” zei Conven verontwaardigd. “Je geeft hem valse hoop.”
“Dat doe ik niet,” kaatste Matus terug.
“Zeg je dat geloof mijn dode broer bij me terug kan brengen,” vroeg Conven kwaad.
Matus zuchtte.
“Ik zeg dat alle tragedie een geschenk is,” zei hij.
“Een geschenk?” vroeg Thor vol afschuw. “Zeg je dat het verlies van mijn zoon een geschenk is?”
Matus knikte zelfverzekerd naar hem.
“Je hebt een geschenk gekregen, hoe tragisch dat ook klinkt. Je kunt niet weten wat het is. Misschien duurt het nog heel lang voor je erachter komt. Maar op een zag zal je het weten.”
Thor draaide zich om en staarde verward naar het water. Was dit allemaal een beproeving? vroeg hij zich af. Was het één van de beproevingen waar zijn moeder het over had gehad? Kon geloof alleen zijn zoon terugbrengen? Hij wilde het geloven. Hij wilde het echt. Maar hij wist niet of zijn geloof sterk genoeg was. Toen zijn moeder het over beproevingen had gehad, had Thor zeker geweten dat hij alles aan kon dat op zijn weg zou komen; maar nu, nu hij zich zo voelde, wist hij niet of hij sterk genoeg was om door te gaan.
De boot schommelde op de golven, en ineens keerde het tij. Thor voelde hun kleine boot draaien en van koers veranderen. Hij schrok op uit zijn gedachten en wierp een blik over zijn schouder, terwijl hij zich afvroeg wat er aan de hand was. Reece, Elden, Indra en O’Connor roeiden met een verwarde blik in hun ogen. Hun kleine zeil wapperde wild in de wind.
“Het Noordelijk Getij,” zei Matus. Hij ging staan, zette zijn handen op zijn heupen en bestudeerde het water. Hij schudde zijn hoofd. “Dat is niet best.”
“Wat is er aan de hand?” vroeg Indra. “We kunnen de boot niet meer onder controle houden.”
“Ze komen soms langs bij de Hoge Eilanden,” legde Matus uit. “Ik heb ze zelf nooit gezien, maar ik heb erover gehoord, zeker zo ver naar het noorden. Het is een muistroom. Zodra je erin komt te zitten, neemt het je mee waar het wil. Het maakt niet uit hoe hard je roeit of stuurt.”
Thor keek naar beneden en zag het water onder hen twee keer zo snel voorbij razen. Hij keek voor zich uit en zag dat ze een nieuwe, lege horizon tegemoet voeren. Paarse en witte wolken bekleedden de lucht, schitterend en onheilspellend tegelijk.
“Maar we varen nu naar het oosten,” zei Reece, “en we moeten naar het westen. Al onze mensen zijn in het westen. Het Rijk is in het westen.”
Matus haalde zijn schouders op.
“We gaan naar waar het tij ons brengt.”
Thor keek verwonderd en gefrustreerd voor zich uit. Hij besefte dat hij elk moment verder bij Gwendolyn, verder van hun mensen vandaan werd gebracht.
“En waar stopt het?” vroeg O’Connor.
Matius haalde zijn schouders op.
“Ik ken alleen de Hoge Eilanden,” zei hij. “Ik ben nog nooit zo ver naar het noorden geweest. Ik weet niets over wat er voorbij de Hoge Eilanden ligt.”
“Het eindigt wel,” zei Reece ineens op duistere toon. Iedereen draaide zich naar hem om.
Reece keek hen ernstig aan.
“Ik heb geleerd over de getijden, toen ik nog jong was. In het eeuwenoude boek van Koningen hadden we kaarten van de hele wereld. Het Noordelijk Getij leidt naar de oostelijke rand van de wereld.”
“De oostelijke rand?” zei Elden. Er klonk bezorgdheid in zijn stem. “Dan zouden we dus aan de andere kant van de wereld terechtkomen.”
Reece haalde zijn schouders op.
“De boeken waren eeuwen oud, en ik was nog jong. Het enige dat ik me nog echt kan herinneren is dat het getij een portaal naar het Land van de Doden was.”
Thor keek Reece verwonderd aan.
“Oude wijven verhalen en sprookjes,” zei O’Connor. “Er is geen portaal naar het Land van Doden. Het is eeuwen geleden afgesloten, voor onze vaders voet op de aarde zetten.”
Reece haalde zijn schouders op, en ze zwegen. Iedereen staarde weer naar het water. Thor keek naar de snelle stroming, en vroeg zich af: Waar in de wereld werden ze heen gebracht?
*
Thor zat alleen op de rand van de boot en staarde naar het water, zoals hij al uren had gedaan. koude spetters spatten in zijn gezicht, maar hij voelde het nauwelijks. Thor wilde iets doen, zeilen hijsen, roeien—wat dan ook—maar er was niets dat ze nu konden doen. Het Noordelijk Getij zou hen brengen naar waar het wilde, en ze konden alleen maar machteloos toekijken hoe hun boot door de stroming werd meegevoerd. Ze waren aan het lot overgeleverd.
Terwijl Thor daar zat en zich afvroeg waar de zee zou eindigen, voelde hij hoe hij het niets in dreef, gevoelloos door de kou en de wind, verdwalend in de eentonigheid van de diepe stilte die over hen heen hing. De zeevogels die eerst nog boven hen hadden gecirkeld waren al lang geleden verdwenen, en terwijl de hemel steeds donkerder en donkerder werd, kreeg Thor het gevoel dat ze het niets in zeilden, naar het einde van de wereld.
Pas uren later, toen het laatste licht van de dag over hen heen viel, zat Thor ineens iets aan de horizon. Eerst wist hij zeker dat het een illusie was; maar toen de stroming sterker begon te worden, werd de vorm duidelijker. Het was echt.
Voor het eerst in uren ging Thor rechtop zitten. Toen ging hij staan. Hij stond daar, de boot schommelend onder zijn voeten, zijn handen op zijn heupen.
“Is het echt?” klonk een stem.
Thor keek om en zag Reece naar hem toe lopen. Elden, Indra en de rest voegden zich bij hen en staarden verwonderd in de verte.
“Een eiland?” vroeg O’Connor zich hardop af.
“Het ziet eruit als een grot,” zei Matus.
Terwijl ze naderden, kon Thor de omtrek onderscheiden, en hij zag dat het inderdaad een grot was. Het was een enorme grot, een uitstulping van rotsen die uit de zee omhoog rees, hier, ten midden van een wrede, eindeloze oceaan, tientallen meters hoog, de opening gevormd in een grote welving. Het zag eruit als een gigantische mond, klaar om de wereld te verzwelgen.
En de stroming voerde hen boot er recht op af.
Thor staarde er verwonderd naar, en hij wist dat het slechts één ding kon zijn: de ingang naar het Land van de Doden.
HOOFDSTUK ACHT
Darius liep langzaam over het zandpad, Loti aan zijn zijde, en de spanning van hun stilte was te snijden. Geen van beiden had een woord gezegd sinds hun confrontatie met de slavenmeester en zijn mannen. Er wervelden een miljoen gedachten door Darius’ hoofd terwijl hij naast haar liep en haar terug naar hun dorp vergezelde. Darius wilde een arm om haar heen leggen en haar vertellen hoe dankbaar hij was dat ze nog leefde, dat ze hem had gered net zoals hij haar had gered, hoe vastbesloten hij was om haar nooit meer uit het oog te verliezen. Hij wilde vreugde en opluchting in haar ogen zien, hij wilde haar horen zeggen hoeveel het voor haar betekende dat hij zijn leven voor haar geriskeerd had—of in elk geval dat ze blij was hem te zien.
Maar er hing een diepe, ongemakkelijke stilte, en Loti zei niets. Ze wilde hem niet eens aankijken. Ze had geen woord tegen hem gezegd sinds hij de lawine had veroorzaakt, had zijn blik vermeden. Darius hart ging hevig tekeer terwijl hij zich afvroeg wat ze dacht. Ze had gezien hoe hij zijn kracht had gebruikt, ze had de lawine gezien. Ze had hem een angstige blik toegeworpen, en sindsdien niet meer naar hem gekeken.
Misschien, dacht Darius, had hij volgens haar het heilige taboe op het gebruiken van magie gebroken, hetgeen waar de mensen meer op neerkeken dan op wat dan ook. Misschien was ze bang voor hem; of erger, misschien hield ze niet meer van hem. Misschien zag ze hem wel als een freak.
Darius voelde zijn hart breken terwijl ze langzaam terug liepen naar het dorp, en hij vroeg zich af waar het allemaal goed voor was geweest. Hij had zijn leven geriskeerd om een meisje te redden dat niet meer van hem hield. Hij zou er alles voor over hebben om haar gedachten te kunnen lezen, alles. Maar ze wilde niet eens praten. Was ze nog in shock?
Darius wilde iets tegen haar zeggen, iets om de stilte te verbreken. Maar hij wist niet waar hij moest beginnen. Hij had gedacht dat hij haar kende, maar nu wist hij dat niet zo zeker meer. Een deel van hem was verontwaardigd, te trots om zijn mond open te doen na haar reactie. Maar een ander deel van hem schaamde zich. Hij wist wat zijn mensen vonden van het gebruik van magie. Was zijn magie echt zo verschrikkelijk? Zelfs als hij haar leven had gered? Zou ze het de anderen vertellen? Als de dorpelingen erachter kwamen, wist hij, zouden ze hem zeker verbannen.
Ze liepen en liepen, en uiteindelijk kon Darius het niet meer verdragen; hij moest iets zeggen.
“Ik weet zeker dat je familie blij zal zijn als je weer veilig terug bent,” zei Darius.
Tot zijn teleurstelling maakte Loti niet van de gelegenheid gebruik om hem aan te kijken; ze bleef uitdrukkingsloos voor zich uit staren. Zwijgend liepen ze verder. Eindelijk, na een lange stilte, schudde ze haar hoofd.
“Misschien,” zei ze. “Maar ik denk dat ze vooral bezorgd zullen zijn. Ons hele dorp zal bezorgd zijn.”
“Wat bedoel je?” vroeg Darius.
“Je hebt een slavenmeester gedood. Wij hebben een slavenmeester gedood. Het hele Rijk zal naar ons op zoek gaan. Ze zullen ons dorp verwoesten. Onze mensen doden. We hebben een afschuwelijke, zelfzuchtige daad verricht.”
“Afschuwelijke daad? Ik heb je leven gered!” zei Darius verbitterd.
Ze haalde haar schouders op.
“Mijn leven is niet meer waard van de levens van al onze mensen.”
Darius was ziedend. Hij wist niet wat hij moest zeggen. Hij begon te beseffen dat Loti een moeilijk meisje was, lastig te begrijpen. Ze was geГЇndoctrineerd met de stugge gedachten van haar ouders, van hun volk.
“Dus je haat me,” zei hij. “Je haat me omdat ik je gered heb.”
Ze weigerde hem aan te kijken en liep verder.
“Ik heb jou ook gered,” antwoordde ze trots. “Weet je dat niet meer?”
Darius liep rood aan; hij begreep haar niet. Ze was te trots.
“Ik haat je niet,” voegde ze uiteindelijk toe. “Maar ik heb gezien hoe je het hebt gedaan. Ik heb gezien wat je hebt gedaan.”
Darius trilde van binnen. Hij was gekwetst door haar woorden. Ze klonken als een beschuldiging. Het was niet eerlijk, zeker niet omdat hij net haar leven had gered.
“En waarom is dat zo afschuwelijk?” vroeg hij. “Wat voor kracht het ook was die ik gebruikt heb?”
Loti gaf geen antwoord.
“Ik ben wie ik ben,” zei Darius. “Ik ben zo geboren. Ik heb er niet om gevraagd. Ik begrijp het zelf ook niet helemaal. Ik weet niet wanneer het komt of wanneer het verdwijnt. Ik weet niet of ik ooit nog in staat zal zijn om het te gebruiken. Ik wilde het niet gebruiken. Het was alsof… het mij gebruikte.”
Loti bleef naar beneden kijken. Ze gaf geen antwoord en ze bleef zijn blik ontwijken, en Darius voelde spijt. Had hij een fout gemaakt door haar te redden? Moest hij zich schamen voor wie hij was?
“Zou je liever dood zijn dan dat ik had gebruikt…wat het ook is dat ik heb gebruikt?” vroeg Darius.
Loti gaf geen antwoord, en Darius begon steeds meer spijt te krijgen.
“Praat er met niemand over,” zei ze. “We moeten nooit praten over wat er vandaag is gebeurd. We zullen allebei verbannen worden.”
Ze gingen een bocht om en hun dorp kwam in het zicht. Ze liepen over de hoofdweg en werden gespot door dorpelingen, die begonnen te juichen.
Er ontstond commotie terwijl honderden opgewonden dorpelingen zich om Loti en Darius heen verzamelden. Loti’s moeder, vergezeld door haar vader en twee van haar broers, lange mannen met brede schouders, kort haar en trotse kaken, braken door de menigte heen. Ze keken op Darius neer. Naast hen stond Loti’s derde broer. Hij was kleiner dan de anderen en liep mank.
“Mijn liefde,” zei Loti’s moeder. Ze stormde door de menigte heen en omhelsde haar dochter stevig.
Darius bleef onzeker op de achtergrond.
“Wat is er met je gebeurd?” wilde haar moeder weten. “Ik dacht dat het Rijk je had meegenomen. Hoe ben je ontsnapt?”
De dorpelingen werden stil, en alle ogen richtten zich op Darius. Hij stond daar, niet wetend wat hij moest zeggen. Hij had het gevoel dat dit een moment van vreugde moest zijn, een moment waarop hij trots kon zijn op wat hij had gedaan, een moment waarop hij als een held onthaald zou moeten worden. Tenslotte was hij de enige die het lef had gehad om achter Loti aan te gaan.
Maar het was een moment van verwarring voor hem. En misschien zelfs van schaamte. Loti keek hem veelbetekenend aan, alsof ze hem wilde waarschuwen hun geheim niet te onthullen.
“Er is niets gebeurd, Moeder,” zei Loti. “Het Rijk is van gedachten veranderd. Ze hebben me laten gaan.”
“Je laten gaan?” herhaalde ze verbijsterd.
Loti knikte.
“Ze hebben me hier ver vandaan vrijgelaten. Ik verdwaalde in de bossen, en Darius heeft me gevonden. Hij heeft me teruggebracht.”
De dorpelingen keken sceptisch van Darius naar Loti. Darius voelde dat ze hen niet geloofden.
“En wat is dat op je gezicht?” vroeg haar vader. Hij liep naar voren en wreef met zijn duim over haar gezicht. Hij draaide haar hoofd om het beter te kunnen bekijken.
Darius keek en zag een grote blauwe plek.
Loti keek onzeker naar haar vader op.
“Ik…ben gestruikeld,” zei ze. “Over een boomwortel. Zoals ik al zei, ik ben in orde,” hield ze vol.
Alle ogen richtten zich op Darius, en Bokbu, de chief, liep naar voren.
“Darius, is dit waar?” vroeg hij op sombere toon. “Je hebt haar vredig thuisgebracht? Je hebt geen confrontatie met het Rijk gehad?”
Darius stond daar. Zijn hart ging tekeer en hij voelde honderden ogen naar hem staren. Hij wist dat als hij over hun confrontatie zou vertellen, als hij hen zou vertellen wat hij had gedaan, ze allemaal voor de vergelding zouden vrezen. En hij zou niet kunnen verklaren hoe hij hen had gedood zonder over zijn magie te spreken. Hij zou verbannen worden, en Loti ook—en hij wilde geen paniek zaaien.
Darius wilde niet liegen. Maar hij wist niet wat hij anders moest doen.
Dus Darius knikte slechts zwijgend naar de dorpsoudsten. Laat ze dat maar interpreteren zoals ze willen, dacht hij.
Langzaam verscheen er opluchting in de ogen van de mensen. Ze draaiden zich naar Loti om. Toen deed één van haar broers een stap naar voren en legde een arm om haar heen.
Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом