9781632915153
ISBN :Возрастное ограничение : 16
Дата обновления : 14.06.2023
Ra’s overwinning was op alle fronten compleet—en toch voelde hij zich nog steeds niet verzadigd. Ra zat daar en probeerde zijn ontevreden gevoel te begrijpen. Hij had alles dat hij wilde. Wat knaagde er aan hem?
Ra had zich nog nooit in zijn leven verzadigd gevoeld, bij geen enkele van zijn campagnes. Er had altijd iets in hem gebrand, een verlangen naar meer. Zelfs nu kon hij het voelen. Wat kon hij nog meer doen om zijn verlangens te bevredigen? vroeg hij zich af. Om te zorgen dat zijn overwinning echt compleet voelde?
Langzaam begon er zich een plannetje in zijn hoofd te vormen. Hij kon alle mannen, vrouwen en kinderen in Escalon vermoorden. Hij kon de vrouwen eerst verkrachten en de mannen martelen. Hij glimlachte breed. Ja, dat zou wel helpen. Hij kon nu zelfs al beginnen.
Ra keek neer op zijn adviseurs, honderden van zijn beste mannen. Ze knielden voor hem, hun hoofden gebogen; geen van hen durfde oogcontact te maken. Ze staarden zonder geluid te maken naar de grond, zoals het hoorde. Tenslotte hadden ze het geluk in het gezelschap van een god te verkeren.
Ra schraapte zijn keel.
“Breng me onmiddellijk de tien mooiste vrouwen die er nog zijn in het land van Escalon,” beval hij. Zijn diepe stem bulderde door de kamer.
EГ©n van zijn bedienden boog zijn hoofd, zo diep dat zijn voorhoofd de marmeren vloer raakte.
“Ja, mijn heer!” zei hij, en hij draaide zich om en rende er vandoor.
Maar voor de bediende de deur had bereikt sloeg die open en stormde er een andere bediende de kamer in. Hij rende als een krankzinnige naar Ra’s troon. Alle anderen in de ruimte snakten naar adem, verafschuwd door de belediging. Niemand waagde het ooit een kamer te betreden, laat staan Ra te benaderen, zonder een formele uitnodiging. Dit betekende een zekere dood.
De bediende wierp zichzelf met zijn gezicht naar beneden op de grond, en Ra staarde vol walging op hem neer.
“Dood hem,” beval hij.
Onmiddellijk stormden een aantal van zijn soldaten naar voren en grepen de man vast. Ze sleurden hem mee, en hij schreeuwde: “Wacht, mijn geweldige Heer! Ik heb dringend nieuws—nieuws dat u onmiddellijk moet horen!”
Ra liet de man meevoeren. Het nieuws kon hem niet schelen. De man bleef zich verzetten, tot hij uiteindelijk, toen de deur op het punt stond gesloten te worden, schreeuwde:
“Duncan is ontsnapt!”
Ra schrok en hief abrupt zijn rechterhand. Zijn mannen stopten en hielden de boodschapper bij de deur vast.
Ra probeerde het nieuws te verwerken. Hij ging staan en haalde diep adem. Hij ging de ivoren treden af en schreed door de kamer, zijn gouden laarzen echoГ«nd door de ruimte. Met elke stap kon Ra de woede in zich voelen stijgen. De spanning was te snijden toen hij uiteindelijk halt hield voor de boodschapper.
“Vertel het me nog eens,” beval Ra in zijn duistere, onheilspellende stem.
De boodschapper trilde van angst.
“Het spijt me heel erg, mijn grote en heilige Opperste Heer,” zei hij met een bevende stem, “maar Duncan is gevlucht. Iemand heeft hem uit de kerker bevrijd. Onze mannen achtervolgen hem momenteel door de hoofdstad!”
Ra voelde zijn gezicht warm worden. Het vuur brandde in hem. Hij balde zijn vuisten. Hij zou het niet toelaten. Hij zou niet toelaten dat hij van zijn laatste stukje bevrediging werd beroofd.
“Bedankt voor het brengen van dit nieuws,” zei Ra.
Ra glimlachte, en eventjes leek de boodschapper te ontspannen, en verscheen er een glimlach op zijn gezicht.
Ra beloonde hem. Hij deed een stap naar voren en legde langzaam zijn handen rond de nek van de man. Toen begon hij te knijpen. De ogen van de man puilden uit hun kassen en hij reikte omhoog en greep Ra’s polsen—maar hij was niet in staat om zijn handen los te trekken. Ra wist dat dat hem niet zou lukken. Tenslotte was hij slechts een man, en Ra was de geweldige en heilige Ra, de Man Die Ooit Een God Was.
De man zakte op de grond in elkaar, dood. Maar het gaf Ra nauwelijks bevrediging.
“Mannen!” bulderde Ra.
Zijn commandanten gingen in formatie staan en keken hem angstig aan.
“Blokkeer elke uitgang van de stad! Zet elke soldaat die we hebben in om die Duncan te vinden. En als je dan toch bezig bent, dood alle mannen, vrouwen en kinderen in Andros. GA!”
“Jawel, Opperste Heer!” antwoordden de mannen in koor.
Ze stormden de kamer uit, struikelend over elkaar, en haastten zich om hun meester te gehoorzamen.
Ra draaide zich om, ziedend van woede, en haalde diep adem. Hij liep door de nu lege kamer en ging een breed balkon op, dat uitzicht bood over de stad.
Ra stapte naar buiten en voelde de frisse lucht op zijn huid terwijl hij de chaotische stad observeerde. Zijn soldaten, zag hij tot zijn genoegen, hadden het grootste gedeelte van de stad bezet. Hij vroeg zich af waar Duncan kon zijn. Hij had bewondering voor hem, dat moest hij toegeven; misschien herkende hij zelfs iets van zichzelf in hem. En toch zou Duncan moeten leren wat de gevolgen waren wanneer je de geweldige Ra boos maakte. Hij zou leren om de dood op gracieuze wijze te accepteren. Hij zou leren zich te onderwerpen, net als de rest van de wereld.
Er rees geschreeuw op, en Ra keek naar beneden en zag zijn mannen hun zwaarden en speren trekken en nietsvermoedende mannen en vrouwen en kinderen in de rug steken. Bloed stroomde door de straten. Ra zuchtte tevreden. Al deze Escaloniten zouden het leren. Waar hij ook heen ging, het was overal hetzelfde, in elk land dat hij veroverde. Ze zouden boeten voor de zondes van hun commandant.
Het geluid van de schreeuwende mensen werd ineens overstemd door een ander geluid dat Ra uit zijn mijmering deed opschrikken. Hij kon niet begrijpen wat het was, of waarom het hem zo verontrustte. Het was een laag, diep gerommel, als onweer.
Net toen hij zich begon af te vragen of hij het wel echt had gehoord hoorde hij het weer. Het was luider nu, en hij besefte dat het niet van beneden kwam—maar uit de lucht.
Ra keek op en tuurde verbijsterd naar de wolken. Hij hoorde het weer, en toen nog eens, en hij wist dat het geen onweer was. Het was iets veel onheilspellenders.
Terwijl hij de rollende, grijze wolken observeerde, zag Ra ineens iets dat hij nooit meer zou vergeten. Hij knipperde met zijn ogen en wist zeker dat hij het zich had ingebeeld. Maar hoe vaak hij ook weg keek, het beeld ging niet weg.
Draken. Een hele zwerm.
Ze kwamen recht op Escalon af, met uitgestrekte klauwen en geheven vleugels, en spuwden vuur. En ze vlogen recht op hem af.
Voor hij het kon verwerken werden honderden van zijn soldaten verrast door de vlammen. Anderen schreeuwden het uit terwijl de draken hen aan stukken scheurden.
Terwijl hij daar stond, verdoofd door paniek en ongeloof, zag hij hoe een enorme draak zijn zinnen op hem zette. Hij strekte zijn klauwen en dook recht op het balkon af.
Een moment later beukte de draak dwars door het balkon, en miste Ra op een haartje. Ra voelde de stenen onder zijn voeten wegzakken.
Een seconde later voelde hij hoe hij viel. Hij maaide schreeuwend met zijn armen terwijl hij op de grond af stortte. Hij had gedacht dat hij onaanraakbaar was, groter dan hen allemaal.
Maar de dood had hem uiteindelijk toch gevonden.
HOOFDSTUK ZES
Kyle zwaaide met zijn staf en gaf alles dat hij had, wankelend van de uitputting. Hij vocht tegen de Pandesiaanse soldaten en de trollen die van alle kanten op hem afkwamen. Hij haalde links en rechts mannen en trollen onderuit, hun zwaarden en hellebaarden kletterend tegen zijn staf. De vonken spatten alle kant op. Hij hield zich staande, maar hij voelde de pijn diep in zijn schouders. Hij vocht al uren en was nu aan alle kanten omsingeld. Hij wist dat het er niet goed uitzag voor hem.
Eerst hadden de Pandesianen en de trollen tegen elkaar gevochten, waardoor hij vrij was geweest om te vechten tegen wie hij wilde. Maar toen ze hadden gezien hoe Kyle iedereen om zich heen uitschakelde, hadden ze beseft dat het voor hun eigen bestwil was om hun krachten te bundelen en het samen tegen hem op te nemen. De Pandesianen en de trollen waren gestopt met elkaar proberen te doden, en hadden hun zinnen op hem gezet.
Terwijl Kyle uithaalde en drie trollen naar achteren deed vliegen, slaagde een Pandesiaan erin om achter hem langs te glippen en Kyle in zijn buik te raken met zijn zwaard. Kyle schreeuwde het uit en wankelde van de pijn. Hij draaide om zijn as om het ergste te vermijden, maar hij bloedde wel. Voor hij kon pareren beukte een trol Kyle tegen zijn schouder met een knuppel, waardoor Kyle’s staf uit zijn hand vloog en hij op handen en knieën terecht kwam.
De pijn schoot door zijn schouder terwijl hij probeerde op adem te komen. Voor hij zichzelf weer kon herstellen stormde er een andere trol naar voren die hem in zijn gezicht trapte, waardoor hij plat op zijn rug terecht kwam.
Een Pandesiaan stapte naar voren met een lange speer, hief hem met beide handen, en bracht hem op Kyle’s hoofd af.
Kyle, die nog niet klaar was om te sterven, rolde uit de weg en de speer boorde zich in de grond, slechts centimeters van zijn gezicht verwijderd. Hij rolde door en kwam weer overeind. Terwijl twee andere trollen aanvielen greep hij een zwaard van de grond, draaide om zijn as en stak hen allebei neer.
Er kwamen nog meer trollen dichterbij, en greep Kyle snel naar zijn staf en schakelde hen allemaal uit. Hij vocht als een dier dat in het nauw gedreven was. Hij stond daar, hijgend. Het bloed gutste uit zijn lip. Ondertussen vormden zijn tegenstanders een dikke cirkel om hem heen. Ze kwamen steeds dichterbij en hadden bloed in hun ogen.
De pijn in zijn buik en schouder was ondraaglijk. Kyle probeerde het te negeren en deed zijn best zich te concentreren. Hij wist dat de dood onvermijdelijk was, en het enige dat hem troost bood was het feit dat hij Kyra had kunnen redden. Dat was het allemaal waard, en hij was bereid om de prijs te betalen.
Hij wierp een blik op de horizon en was blij dat ze hier vandaan was gekomen op de rug van Andor. Hij bad dat ze veilig was.
Kyle had urenlang geweldig gevochten, in zijn eentje tegen deze legers, en hij had duizenden soldaten gedood. Maar nu, wist hij, was hij te zwak om door te gaan. Ze waren simpelweg met teveel, en er leken er steeds meer bij te komen. Hij bevond zich midden in een oorlog. De trollen spoelden vanuit het noorden over het land, terwijl de Pandesianen vanuit het zuiden kwamen, en hij kon niet langer tegen beide legers vechten.
Kyle voelde een plotselinge pijn in zijn ribben toen een trol hem van achteren bestormde en hem met de schacht van zijn bijl tegen zijn rug beukte. Kyle zwaaide rond met zijn staf en sloeg de trol in zijn keel, waardoor hij neerging—maar op hetzelfde moment sloegen twee Pandesiaanse soldaten hem met hun schilden. De pijn in zijn hoofd overweldigde hem en Kyle viel op de grond. Deze keer, wist hij, voorgoed. Hij was te zwak om weer op te staan.
Kyle sloot zijn ogen en er schoten flarden van zijn leven door zijn hoofd. Hij zag de Wachters, de mensen waar hij eeuwenlang mee had gediend, alle mensen die hij had gekend en lief had gehad. En hij zag Kyra. Het enige waar hij spijt van had was dat hij haar niet meer zou zien voor hij stierf.
Kyle keek op en zag drie afgrijselijke trollen naar voren stappen, die hun hellebaarden hieven. Dit was het dan.
Terwijl ze hun hellebaarden omlaag brachten, werd alles ineens haarscherp. Hij kon het geluid van de wind horen; hij rook de frisse, koele lucht. Voor het eerst in eeuwen voelde hij zich echt levend. Hij vroeg zich af waarom hij nooit echt het leven had kunnen waarderen tot hij bijna dood was.
Terwijl Kyle zijn ogen sloot en zich schrap zette voor de omhelzing van de dood, werd de lucht ineens doorboord door een luid gebrul. Hij schrok op. Hij knipperde met zijn ogen en zag iets uit de wolken verschijnen. Eerst dacht Kyle dat het engelen waren die zijn dode lichamen kwamen meenemen.
Maar toen zag hij dat de trollen ook verstijfden en naar de lucht staarden—en Kyle wist dat het echt was. Het was iets anders.
En toen ving hij een glimp op van wat het was. Zijn hart sloeg een slag over.
Draken.
Een zwerm draken dook ziedend van woede naar beneden en spuwde vuur. Ze daalden snel af, hun klauwen uitgestrekt, en lieten zonder waarschuwing hun vlammen naar beneden rollen. Ze doodden honderden soldaten tegelijk. Er rolde een golf van vuur naar beneden, en binnen enkele seconden waren de trollen die over Kyle heen gebogen stonden verkoold. Kyle, die de vlammen zag aankomen, greep een enorm koperen schild van de grond en krulde zich op in een bal. De hitte was intens en verbrandde bijna zijn handen, maar hij bleef volhouden. De dode trollen en soldaten belandden boven op hem en hun wapenrustingen vormden een extra schild tegen de volgende golf van vlammen, die nog krachtiger was dan de eerste. Ironisch gezien redden deze trollen en Pandesianen hem nu van de dood.
Hij hield vol, zwetend, nauwelijks in staat om de hitte te verdragen. De draken bleven vuur spuwen. Hij bad met alles dat hij had dat hij niet levend zou verbranden, en toen verloor hij het bewustzijn.
HOOFDSTUK ZEVEN
Vesuvius stond bij de rand van de klif, naast de Toren van Kos, en staarde neer op de kolkende golven van de Zee van Verdriet. Er rees nog steeds stoom op van de plek waar het Zwaard van Vlammen was gezonken—en hij grijnsde breed. Het was hem gelukt. Het Zwaard van Vlammen was niet meer. Hij had de Toren van Kos, of liever gezegd Escalon, van haar meest kostbare artefact beroofd. Hij had voor eens en altijd de Vlammen uitgeschakeld.
Vesuvius straalde, onbezonnen van opwinding. Zijn handpalm brandde nog doordat hij het brandende Zwaard van Vlammen had vastgegrepen, en toen hij keek zag hij dat het insigne in zijn huid gebrandmerkt was. Hij liet zijn vinger over zijn verse littekens glijden, wetend dat ze daar altijd zouden blijven zitten, als teken van zijn succes. De pijn was verblindend, maar hij dwong zichzelf er niet aan te denken. Sterker nog, hij leerde zichzelf van de pijn te genieten.
Na al die eeuwen zouden zijn mensen eindelijk krijgen wat hen toekwam. Ze zouden niet langer verbannen zijn tot Marda, tot het meest noordelijke gebied van het rijk, tot het onvruchtbare land. Nu zouden ze wraak nemen voor het feit dat ze achter een muur van vlammen in quarantaine waren gehouden. Ze zouden Escalon overspoelen en het aan stukken scheuren.
Zijn hart maakte een sprongetje, opgewonden bij de gedachte. Hij kon niet wachten om terug te gaan over de Duivelsvinger, terug naar het vasteland, en zijn mensen midden in Escalon te ontmoeten. De hele natie van trollen zou convergeren bij Andros, en samen zouden ze Escalon voorgoed vernietigen. Het zou het nieuwe thuisland van de trollen worden.
Maar terwijl Vesuvius daar stond en neerkeek op de golven, naar de plek waar het zwaard was gezonken, knaagde er iets aan hem. Hij keek op naar de horizon en bestudeerde de zwarte wateren van de Baai des Doods. Er was daar iets dat zijn genoegen teniet deed. In de verte zag hij een klein schip met witte zeilen. Het zeilde naar het westen, weg van de Duivelsvinger. Terwijl hij het zag, wist hij dat er iets mis was.
Vesuvius draaide zich om en keek op naar de Toren. Hij was leeg geweest. De deuren waren open geweest. Het Zwaard had daar gewoon gelegen, wachtend. Degenen die het hadden bewaakt hadden het achter gelaten. Het was allemaal te makkelijk geweest.
Waarom?
Vesuvius wist dat de huurling Merk achter het Zwaard aan had gezeten; hij had hem over de hele Duivelsvinger achtervolgd. Waarom had hij het dan achter gelaten? Waarom was hij hier vandaan gezeild, over de Baai des Doods? Wie was die vrouw die hem vergezelde? Had zij deze toren bewaakt? Wat voor geheimen hield ze achter?
En waar gingen ze heen?
Vesuvius keek neer op het stoom dat van de zee omhoog rees, en toen weer naar de horizon. Zijn bloed brandde in zijn aderen. Hij kon het niet helpen; hij had het gevoel dat hij misleid was. Dat hem een complete overwinning ontnomen was.
Hoe langer Vesuvius erover nadacht, hoe sterker zijn gevoel werd dat er iets mis was. Het was allemaal te makkelijk. Hij bestudeerde de gewelddadige zee onder zich, de golven die tegen de rotsen aan sloegen, het stoom, en hij besefte dat hij nooit de waarheid zou kennen. Hij zou nooit weten of het Zwaard van Vlammen echt naar de bodem was gezonken. Of hij iets over het hoofd had gezien. Of dat zelfs maar het juiste zwaard was geweest. Of de Vlammen ook echt uitgeschakeld zouden blijven.
Vesuvius, die brandde van verontwaardiging, wist wat hij moest doen: hij moest hen achtervolgen. Anders zou hij nooit achter de waarheid komen. Was er ergens een andere geheime toren? Een ander zwaard?
Zelfs als dat niet het geval was, zelfs als hij alles had bereikt dat hij moest bereiken, Vesuvius stond erom bekend om geen levende slachtoffers achter te laten. Nooit. Hij achtervolgde iedereen tot zijn dood, en het zat hem niet lekker om die twee te zien ontsnappen. Hij wist dat hij hen niet zomaar kon laten gaan.
Vesuvius keek neer op de tientallen schepen die bij de kust lagen vastgebonden. Ze waren verlaten, wild schommelend in de golven, alsof ze op hem wachtten. En hij kwam tot een besluit.
“Naar de schepen!” beval hij zijn leger van trollen.
Zijn trollen haastten zich naar de rotsachtige kust en gingen aan boord van de schepen. Vesuvius volgde en klom aan boord van het laatste schip.
Hij draaide zich om, hief zijn hellebaard en hakte het touw door.
Een moment later waren ze op weg, alle trollen met hem, samengepakt op de schepen, en zetten ze koers op de legendarische Baai des Doods. Ergens aan de horizon zeilden Merk en dat meisje. En Vesuvius zou niet stoppen tot ze allebei dood waren.
HOOFDSTUK ACHT
Merk greep de reling vast terwijl hij aan de boeg van het kleine schip stond, de dochter van de voormalige Koning Tarnis naast hem. Ze waren beiden verloren in hun eigen gedachten terwijl ze over de ruwe wateren van de Baai des Doods voeren. Merk staarde naar de zwarte wateren, en hij verwonderde zich over de vrouw die naast hem stond. Het mysterie dat haar omgaf was alleen maar groter geworden sinds ze de Toren van Kos hadden verlaten en waren vertrokken, op weg naar een mysterieuze plek. Zijn hoofd zat vol vragen.
Tarnis’ dochter. Merk kon het nauwelijks geloven. Wat had ze daar al die tijd gedaan, aan het einde van de Duivelsvinger, opgesloten in de Toren van Kos? Had ze zich verborgen? Was ze verbannen? Werd ze beschermd? Tegen wie?
Merk voelde dat ze, met haar doorzichtige ogen, haar veel te bleke huid en onverstoorbare kalmte, van een ander ras was. Maar als dat echt zo was, wie was haar moeder dan? Waarom was ze alleen gelaten om het Zwaard van Vlammen en de Toren van Kos te bewaken? Waar waren al haar mensen heen gegaan?
En de meest dringende vraag van allemaal, waar bracht ze hen nu heen?
Met één hand op het roer stuurde ze het schip dieper de baai in, op weg naar een bestemming aan de horizon waar Merk zich alleen maar over kon verwonderen.
“Je hebt me nog steeds niet vertelt waar we heen gaan,” zei hij. Hij moest zijn stem verheffen om boven de wind uit te komen.
Er volgde een lange stilte, zo lang dat hij niet zeker wist of ze wel zou antwoorden.
“Vertel me dan in ieder geval je naam,” voegde hij toe, beseffend dat ze die nooit had genoemd.
“Lorna,” antwoordde ze.
Lorna. Hij vond het een mooie naam.
Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом