9781640293540
ISBN :Возрастное ограничение : 16
Дата обновления : 14.06.2023
“Als we de ketting omhooghalen, betekent dat dan dat we ons niet meer in de haven kunnen terugtrekken?” vroeg de jongen.
Akila knikte. “Ja, maar wat zou dat voor zin hebben, ons terugtrekken in een stad die aan de open zee ligt? Als we daar falen, denk je dan dat we ons veilig in de stad kunnen verbergen?”
Hij zag de jongen daarover nadenken. Hij probeerde waarschijnlijk uit te vogelen waar de veiligste plek zou zijn. Het was dat, of hij wenste dat hij zich hier nooit voor had opgegeven.
“Als je wil kun je meehelpen om de kettingen omhoog te hijsen,” bood Akila aan. “En daarna naar de katapulten. We hebben goede mensen nodig om ze af te vuren.”
De jongen schudde zijn hoofd. “Ik blijf. Ik vlucht niet voor hen.”
“Je wil vast niet de vloot overnemen zodat ik kan vluchten?” vroeg Akila.
De jongen ging lachend aan het werk, en gelach was altijd beter dan angst.
Wat konden ze nog meer doen? Er was altijd iets anders, altijd nog iets om te regelen. Sommigen spraken over oorlogsvoering alsof het voornamelijk wachten was, maar Akila had ondervonden dat er tijdens het wachten altijd duizend kleinere dingen te doen waren. Voorbereiding was de moeder van succes, en Akila zou niet verliezen door een gebrek aan inspanning.
“Nee,” mompelde hij terwijl hij de lijnen van zijn vlaggenschip controleerde. “Dat gebeurt wel doordat zij vijf keer zoveel schepen hebben als wij.”
Hun enige hoop was om toe te slaan en zich dan terug te trekken. Hen het vuur in te lokken. Te zorgen dat ze tegen de ketting opvoeren. De snelheid van hun eigen schepen gebruiken om te pakken wat ze konden. Zelfs dan zou het wellicht niet genoeg zijn.
Akila had nog nooit zo’n grote strijdmacht gezien. Hij betwijfelde dat iemand dat had. De vloot die destijds naar Haylon was gestuurd, was ontworpen voor vergelding en verwoesting. Het leger van de rebellen was een samenkomen van ten minste drie grote strijdmachten.
Dit was groter. Dit was geen leger meer, het was een heel land dat op de been was. Dit was verovering, en meer dan verovering. Felldust had een kans gezien, en nu ging het alles nemen dat het Rijk had.
Tenzij we ze tegenhouden, dacht Akila.
Misschien zou zijn vloot niet zijn wat hen zou tegenhouden. Misschien was het vertragen en verzwakken van de invasietroepen het beste waar ze op konden hopen, maar misschien zou dat wel genoeg zijn. Als ze tijd konden winnen, kon Ceres misschien een manier vinden om de rest te verslaan. Akila had haar wel meer indrukwekkende dingen zien doen met die krachten van haar.
Misschien zou ze het tegen het hele leger van Felldust opnemen en hen de moeite besparen.
Maar waarschijnlijk zou Akila hier sterven. Als dat Delos kon redden, zou dat het waard zijn? Dat was de vraag niet. Als het de mensen daar kon redden, en de mensen op Haylon, zou dat het waard zijn?
Ja, dat was alles waard voor Akila. Deze mannen zouden niet stoppen. Ze zouden naar Haylon gaan zodra ze hier klaar waren. Als zijn offer de boeren op het eiland kon beschermen, zou Akila duizendmaal dezelfde keus maken.
Hij keek over het water uit naar de naderende vloot.
“Je bent me hier wat voor verschuldigd, Thanos,” zei hij. Net zoals de prins hem iets verschuldigd was voor het feit dat hij naar Delos was gekomen, en voor het feit dat hij hem op Haylon niet had afgemaakt. Zijn leven zou waarschijnlijk een stuk simpeler zijn geweest als hij dat wel had gedaan.
Akila had het vermoeden dat zijn leven waarschijnlijk ook een stuk langer geduurd zou hebben.
“Goed!” riep hij. “Op je plaatsen, jongens! We hebben een strijd te winnen!”
HOOFDSTUK TWEE
Irrien stond met gevoelens van bevrediging en anticipatie op het voorsteven van zijn schip. Bevrediging omdat zijn vloot oprukte zoals hij bevolen had. Anticipatie vanwege wat er komen ging.
De vloot gleed bijna geruisloos door het water, zoals hij bevolen had sinds ze de kust hadden bereikt. Stil als haaien die achter hun prooi aan gingen, stil als het moment na iemands dood. Op dat moment was Irrien de glinstering op een speerpunt, en de rest van de vloot volgde als een brede kop.
Hij zat niet op de donkere stenen stoel waar hij in Felldust op had gezeten. Hij zat op een lichter exemplaar, gemaakt van de botten van mensen en dieren die hij had gedood. De rugleuning werd gevormd door de dijbenen van een duistere stalker, de armleuningen door de vingerbotjes van een man. De stoel was bedekt met vachten van de dieren die hij bejaagd had. Dat was een belangrijke les die hij geleerd had: In vrede sprak een man over zijn beleefdheden. In oorlog sprak hij over zijn wreedheden.
Irrien gaf een ruk aan een ketting die aan zijn stoel vast zat. Aan het andere uiteinde zat één van de zogenaamde krijgers van dit verzet, die ervoor had gekozen om te knielen in plaats van te sterven.
“We zullen spoedig arriveren,” zei hij.
“J-ja, mijn heer,” antwoordde de man.
Irrien trok weer aan de ketting. “Wees stil tenzij ik zeg dat je mag praten.”
Irrien negeerde de man toen hij om vergiffenis smeekte. Hij staarde vooruit, hoewel hij het metalen oppervlak van zijn schild had laten poetsen zodat hij ook achter zich kon kijken, voor het geval er huurlingen in de buurt waren.
Een wijs man keek altijd voor- en achteruit. De andere stenen van Felldust dachten waarschijnlijk dat Irrien gestoord was om naar dit stofloze land af te reizen terwijl zij achterbleven. Ze dachten waarschijnlijk dat hij hun samenzweringen en intriges niet zag.
Irrien glimlachte breed bij de gedachte aan de blikken in hun ogen zodra ze zouden beseffen wat er echt aan de hand was. Zijn genoegen werd alleen maar groter toen hij naar de kust keek en het vuur zag oplaaien. Zijn plunderaars waren gearriveerd. Normaal gesproken had Irrien een hekel aan de verspilling van gebouwen, maar in tijden van oorlog was het een handig wapen.
Nee, het echte wapen was angst. Vuur en zwijgend gevaar waren slechts methodes om de angst te scherpen. Angst was een wapen dat zo krachtig was als een langzaam werkend vergif, zo gevaarlijk als een zwaard. Angst kon ervoor zorgen dat een sterke man zonder gevecht vluchtte of zich overgaf. Angst kon ervoor zorgen dat vijanden domme dingen deden, dat ze met onbezonnen bravoure aanvielen, of zich terugtrokken wanneer ze eigenlijk zouden moeten aanvallen. Angst maakte mannen tot slaven en hield hen onder controle, zelfs wanneer ze met meer waren.
Irrien was niet zo arrogant om te geloven dat hij nooit angst zou kunnen voelen. Maar tijdens zijn eerste gevecht had hij geen angst gevoeld, niet op de manier zoals hij anderen erover had horen praten. Tijdens zijn vijftigste gevecht ook niet. Hij had gevochten op brandend zand, in achterafstraatjes, en hoewel hij woede, opwinding en zelfs wanhoop had gevoeld, had hij nooit de angst gevonden die andere mannen voelden. Dat was één van de redenen dat het zo makkelijk voor hem was om te nemen wat hij wilde.
Alsof de gedachte het opriep, kwam hetgeen dat hij nu wilde in het zicht: de haven van Delos. Hij had zijn moment afgewacht, maar dit was niet het moment waarover hij gedroomd had. Dat zou pas komen zodra dit voorbij was, en hij alles had genomen dat ook maar iets van waarde had.
Ondanks haar faam was Delos een lage, stinkende stad. Delos had niet de grandeur van het eindeloze stof, of de grimmige schoonheid van de dingen die door Ouden waren gemaakt. Als je maar genoeg mensen op elkaar drukte kwam hun ware aard, hun wreedheid en hun lelijkheid naar boven. Zoals bij alle steden het geval was. Geen enkele hoeveelheid elegant metselwerk kon dat verbergen.
Toch was het Rijk, waarvan Delos de spil vormde, het veroveren waard. Even vroeg Irrien zich af of de andere stenen wel beseften dat ze een fout hadden begaan door niet mee te gaan. Het feit dat zij in de stenen stoelen zaten was een teken van hun ambitie en hun macht, hun doortraptheid en hun vermogen om politieke spelletjes te spelen.
Desondanks hadden ze te klein gedacht. Ze hadden gedacht in termen van een verheerlijkte plundering, terwijl dit zo veel meer kon zijn. Een vloot van dit formaat was niet alleen hier om goud en slaven mee terug te nemen, hoewel dat ongetwijfeld zou gebeuren. De vloot was hier om te nemen, te houden en te vestigen. Wat was goud vergeleken met een vruchtbaar land zonder al dat eindeloze stof? Waarom zouden ze slaven mee terug sleuren naar een land dat was verwoest door de oorlogen van de Ouden, wanneer ze het land waarop ze stonden ook konden nemen? En wie zou ervoor zorgen dat hij het grootste deel van dit nieuwe land kreeg?
Waarom zouden ze plunderen en weer vertrekken, als ze wat er was weg konden vagen en heersen?
Maar eerst waren er een aantal obstakels die ze moesten overwinnen. Er lag een vloot voor de stad, als je het zo kon noemen. Irrien vroeg zich af of de verkenningsschepen die ze hadden losgelaten terug naar huis waren gekeerd. Of ze hadden gezien wat hen te wachten stond. Misschien kon hij zelf de angst voor de strijd niet voelen, maar hij wist wel hoe hij die angst in zwakkere mannen moest aanwakkeren.
Hij ging staan om een beter zicht te krijgen, en zodat degenen die vanaf de kust toekeken konden zien wie hier de leiding had. Alleen zij met de beste ogen zouden hem herkennen, maar hij wilde dat ze begrepen dat dit zijn oorlog was, zijn vloot, en spoedig ook zijn stad.
Hij zag dat de verdediging bezig was met de voorbereidingen. De kleine boten die spoedig ongetwijfeld in brand zouden staan. De manier waarop de vloot zich in groepen deelde, klaar om mensen te vervoeren. De wapens op de steigers, klaar om te vuren zodra ze in de buurt kwamen.
“Je bevelhebber weet wat hij doet,” zei Irrien, die zijn nieuwste gevangene aan zijn kettingen overeind sleurde. “Wie is hij?”
“Akila is de beste generaal die er is,” zei de voormalige zeeman, en toen ving hij Irriens blik op. “Vergeef me, mijn heer.”
Akila. Irrien had de naam al eens eerder horen vallen, en ook Lucious had over hem verteld. Akila, die had geholpen om Haylon van het Rijk te bevrijden, en het eiland had behouden tegen hun vloot. Degene die, zo zei men, vocht met de sluwheid van een vos, strijdend en altijd in beweging, en toesloeg waar zijn vijanden het niet verwachtten.
“Ik heb altijd al waardering gehad voor sterke tegenstanders,” zei Irrien. “Een zwaard heeft ijzer nodig om scherp te blijven.”
Hij haalde zijn zwaard uit de zwarte lederen schede, alsof hij zijn punt wilde illustreren. Het mes was blauw-zwart van de olie, de rand vlijmscherp. Het was het soort wapen dat voor een ander wellicht een werktuig was geweest. Maar hij had het leren balanceren, en hij had de kracht ontwikkeld om het te hanteren. Hij had nog andere wapens: messen en wurgdraden, een gebogen maanzwaard en een zonnedolk. Maar dit was het wapen waarvan iedereen wist dat het van hem was. Het had geen naam, maar alleen omdat Irrien vond dat dat onzin was.
Hij zag de angst in de ogen van zijn nieuwe slaaf.
“Vroeger offerden de priesters het leven van een slaaf voor de strijd, in de hoop de dorst van de dood te lessen voor hij zijn zinnen op een generaal zou zetten. En als ze dan kwamen, dan boden ze een slaaf aan de goden van de oorlog, in de hoop dat zij zouden laten zien dat ze aan hun kant stonden. Kniel.”
Irrien zag de man instinctief gehoorzamen, ondanks zijn angst. Misschien juist door zijn angst.
“Alstublieft,” smeekte hij.
Irrien schopte hem, hard genoeg om de slaaf op zijn buik te laten vallen. Zijn hoofd hing over de boeg van het schip. “Ik zei dat je je mond moest houden. Blijf hier, en wees blij dat ik niets te maken heb met priesters en hun dwaasheden. Als er echt goden des doods bestaan, dan kan hun dorst niet gelest worden. Als er goden van oorlog bestaan, dan geven zij de voorkeur aan de man met de meeste troepen.”
Hij wendde zich tot de bemanning. Hij hief zijn zwaard in één hand, en slaven die op zijn instructies hadden staan wachten grepen haastig naar hoorns. Hij knikte, en er werd één keer op de hoorns geblazen. Irrien zag katapulten en ballistae aangedraaid worden, en hun lading werd aangestoken.
Zijn gebruinde huid en donkere kleding veranderde hem in een donkere schaduw tegen het zonlicht.
“Ik heb jullie gezegd dat we naar Delos zouden gaan, en dat hebben we gedaan!” riep hij uit. “Ik heb jullie gezegd dat we hun stad zouden bezetten, en dat gaan we doen!”
Hij wachtte tot het gejuich dat volgde verstomde.
“Ik gaf de verkenners die we naar hen terugstuurden een boodschap mee, en het is er één die ik zal nakomen!” Deze keer wachtte Irrien niet. “Elke man, elke vrouw en elk kind van het Rijk is nu een slaaf. Iedereen die je tegenkomt zonder het brandmerk van een meester, is er voor jou om gevangen te nemen en mee te doen wat je wil. Iedereen die claimt eigendommen te hebben liegt tegen je, en je mag nemen wat je wil. Iedereen die niet wil gehoorzamen zal gestraft worden. Iedereen die zich verzet is een rebel, en zal zonder genade behandeld worden!”
Genade was ook één van die grappen waarvan mensen graag deden of het echt was, zo had Irrien ondervonden. Waarom zou een man zijn vijand in leven laten tenzij het hem iets opleverde? Het stof leerde hen simpele lessen: Als je zwak was, ging je dood. Als je sterk was, dan nam je wat je de wereld kon ontnemen.
Nu was Irrien van plan om alles te nemen.
Hij voelde zich op dat moment zo levend. Hij had zich een weg naar boven gevochten om Eerste Steen te worden, om zich vervolgens te realiseren dat hij nergens heen kon. Hij had gevoeld hoe hij in de politiek van de stad begon te stagneren, en hoe hij het onbeduidende gekibbel van de andere stenen uithoorde voor zijn eigen vermaak. Maar dit… dit beloofde zoveel meer.
“Maak je klaar!” schreeuwde hij naar zijn mannen. “Volg mijn bevelen op, en we zullen slagen. Faal, en je bent minder dan stof voor mij.”
Hij liep naar de plek waar de voormalige zeeman lag, zijn hoofd over de rand van het schip. Hij dacht waarschijnlijk dat dat het was. Irrien had ondervonden dat mensen vaak hoopten dat de situatie niet erger zou worden, in plaats van dat ze het gevaar zagen en in actie kwamen.
“Je had vechtend ten onder kunnen gaan,” zei hij, zijn grote zwaard nog steeds geheven. “Je had als een man kunnen sterven, in plaats van als een meelijwekkend offer.”
De man draaide zich om en staarde hem aan. “U zei… u zei dat u daar niet in geloofde.”
Irrien haalde zijn schouders op. “Priesters zijn dwazen, maar mensen geloven hun dwaasheid. Als het hen inspireert om harder te vechten, wie ben ik dan om me daartegen te verzetten?”
Hij pinde de slaaf met zijn laars tegen het dek, en zorgde dat iedereen het kon zien. Hij wilde dat iedereen getuige was van het moment dat zijn verovering begon.
“Ik schenk je de dood,” riep hij uit. “Jou, en iedereen die zich tegen ons verzet!”
Hij bracht zijn zwaard naar beneden en dreef het in de borst van het zielige tuig, waar hij het hart doorboorde. Irrien wachtte niet. Hij tilde het weer op, en zijn bijl van de beul diende zijn oorspronkelijke doel. Het sneed netjes door de hals van de onderworpen zeeman. Geen genade, maar trots. Want de Eerste Steen zou nooit een wapen dragen met minder dan een perfecte rand.
Hij tilde het zwaard op, de rand nog steeds bloederig.
“Begin!”
Er werd op hoorns geblazen, en de lucht vulde zich met vlammen terwijl de katapulten werden afgevuurd en boogschutters hun pijlen loslieten. Kleinere schepen stuurden op hun doelwitten af.
Even dacht Irrien aan die “Akila,” de man die daar moest staan, wachtend op wat er komen ging. Hij vroeg zich af of zijn vermeende tegenstander bang was.
Dat zou hij wel moeten zijn.
HOOFDSTUK DRIE
Thanos knielde over het lichaam van zijn broer, en even voelde het alsof de wereld tot stilstand was gekomen. Op dat moment wist hij niet wat hij moest denken of voelen. Hij wist niet wat hij moest doen.
Hij had verwacht zich triomfantelijk te voelen nadat hij Lucious eindelijk had gedood, of in elk geval een gevoel van opluchting te ervaren, omdat het eindelijk voorbij was. Hij had verwacht om eindelijk het gevoel te hebben dat de mensen waar hij om gaf in veiligheid waren.
In plaats daarvan voelde Thanos verdriet in zich opwellen. Er vielen tranen voor een broer die ze waarschijnlijk nooit had verdiend. Maar dat was nu niet belangrijk. Wat belangrijk was dat Lucious zijn halfbroer was, en dat hij dood was.
Hij was dood, en Thanos’ dolk stak door zijn hart. Thanos voelde Lucious’ bloed aan zijn handen, en het leek te veel om uit één lichaam te komen. Een klein deel van hem had verwacht dat het allemaal anders zou zijn geweest, dat er een soort teken zou zijn van de krankzinnigheid die Lucious in zijn greep had gehouden, of het kwaad dat hem had gevuld. Maar Lucious was niets meer dan een zwijgende, lege huls.
Thanos wilde iets voor zijn broer doen; hij wilde hem laten begraven, of hem op zijn minst aan een priester overdragen. Maar zelfs terwijl hij het bedacht, wist hij dat hij dat niet kon doen. De woorden van zijn broer betekenden dat het onmogelijk was.
Felldust zou spoedig het Rijk binnenvallen, en als Thanos iets wilde doen om de mensen waar hij om gaf te helpen, dan moest hij nu gaan.
Hij ging staan en pakte zijn zwaard, klaar om er vandoor te gaan. Hij pakte Lucious’ zwaard ook mee. Van alle dingen waar zijn broer waarde aan had gehecht, hadden zijn geweldsinstrumenten nog het belangrijkst voor hem geleken. Thanos stond daar met de zwaarden in zijn handen, verrast om te zien hoe goed ze bij elkaar pasten. Hij was bijna net zo verrast toen hij zag dat zijn weg versperd werd door een aantal herberggasten.
“Hij zei dat jij Prins Thanos was,” zei een ruig-bebaarde man, die zijn vingers over de rand van een mes liet glijden. “Is dat waar?”
“De stenen zullen goed geld betalen voor een gevangene als jij,” zei een ander.
Een derde knikte. “En als zij dat niet doen, dan de slavenhouders wel.”
Ze kwamen naar voren, en Thanos wachtte niet. Hij viel aan. Hij beukte met zijn schouder tegen de dichtstbijzijnde, waardoor hij achterover in een tafel viel. Thanos haalde al uit naar de arm van een messentrekker.
Thanos hoorde hoe hij het uitschreeuwde toen het zwaard in zijn onderarm sneed, maar hij was al in beweging. Hij trapte de derde man naar een plek waar vier mannen al de hele tijd hadden zitten dobbelen, zelfs tijdens zijn gevecht met Lucious. EГ©n van hen gromde en draaide zich om, en greep de schurk bij zijn lurven.
Binnen enkele momenten gebeurde er iets in de herberg wat er niet was gebeurd toen Lucious aan het vechten was: er ontstond een grootschalige knokpartij. Mannen die genoegen hadden genomen met toekijken toen Thanos en zijn broer het tegen elkaar hadden opgenomen, trokken nu hun messen en deelden klappen uit. Eén greep een stoel en zwaaide hem naar Thanos’ hoofd. Thanos stapte opzij en hakte een stuk van het hout af, terwijl hij de stoel van richting deed veranderen.
Hij had kunnen blijven om te vechten, maar de gedachte aan het gevaar waar Ceres in verkeerde deed hem op de vlucht slaan. Hij was er zo zeker van geweest dat hij de invasie kon tegenhouden als hij Lucious maar kon vinden. En dan was er nog genoeg tijd over geweest om de waarheid over zijn afkomst te achterhalen, het bewijs te vinden dat hij nodig had, en terug te keren naar Delos. Nu had hij nergens meer tijd voor.
Thanos sprintte naar de deur. Hij liet zich vallen en gleed onder de graaiende handen van een man door, waardoor hij een oppervlakkige schaafwond op zijn dijbeen opliep. Hij rende de straten op…
… recht in het ergste stof dat Thanos had meegemaakt sinds hij in de stad was. Hij vertraagde niet. Hij ramde zijn twee zwaarden in zijn riem, trok zijn sjaal op tegen het stof, en rende door.
Achter zich hoorde Thanos de geluiden van mannen die hem achterna wilden komen, hoewel hij niet wist hoe ze dachten hem in te kunnen halen in dit weer. Thanos baande zich als een blinde een weg door de straten. Hij passeerde een koopman die zijn wagen aan het inladen was, toen een stel soldaten die vloekend beschutting zichten in een deuropening.
“Moet je die gek zien!” hoorde Thanos één van hen roepen in de taal van Felldust.
“Hij wil zich waarschijnlijk bij de invasie aansluiten. Ik hoorde dat de Vierde Steen Vexa nog een vloot wil sturen, terwijl de andere drie nog bezig zijn met plannetjes smeden. De Eerste Steen is hen te snel af geweest.”
“Zoals altijd,” antwoordde de eerste.
Inmiddels was Thanos alweer in de stofstorm verdwenen. Hij zocht zijn weg langs de vage vormen van de gebouwen, en keek uit naar de met olielampen verlichte borden boven de straten. Er waren ook stenen inkervingen, duidelijk bedoeld zodat de lokale inwoners op de tast hun weg konden vinden van de straat van de beer naar die van de slangen, als het nodig was.
Thanos wist niet voldoende over het systeem om het te kunnen gebruiken, en toch liep hij door.
Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом