Морган Райс "Een Eed Van Broeders "

DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy. Books and Movie Reviews, Roberto Mattos In EEN EED VAN BROEDERS komen Thorgrin en zijn broeders uit het land van de doden, meer gedreven dan ooit om Guwayne te vinden. Ze vervolgen hun reis over een vijandige zee en komen op plaatsen die hun wildste dromen te boven gaan. Terwijl ze steeds dichter bij Guwayne komen, worden ze geconfronteerd met obstakels die hen op de proef zullen stellen en hen zullen dwingen al hun training te benutten en als broeders de strijd aan te gaan. Darius komt in opstand tegen het Rijk en weet een leger te bijeen te krijgen terwijl hij het ene slavendorp na het anderen bevrijd. Terwijl hij het moet opnemen tegen versterkte steden, tegen een leger dat duizend keer zo groot is als het zijne, roept hij al zijn instinct en moed op, vastberaden om te overleven, vastberaden om te winnen en om naar vrijheid te streven, zelfs als hij daarvoor zijn leven op het spel moet zetten. Gwendolyn, die geen andere keus heeft, leidt haar mensen door de Grote Woestijn, dieper het Rijk in dan iemand ooit is gegaan, op een zoektocht naar de legendarische Tweede Ring – de laatste hoop voor haar mensen, en de laatste hoop voor Darius. Maar onderweg zal ze afschuwelijke monsters en verschrikkelijke gebieden tegenkomen, en komt er een opstand onder haar eigen mensen die zelfs zij misschien niet zal kunnen stoppen. Erec en Alistair zeilen naar het Rijk om hun mensen te redden. Onderweg stoppen ze bij verborgen eilanden, vastberaden om een leger bij elkaar te krijgen – zelfs als het betekent dat ze moeten onderhandelen met huurlingen met een dubieuze reputatie. Godfrey zit diep in Volusia en diep in de problemen wanneer zijn plan van kwaad tot erger gaat. Hij wordt gevangen genomen en voorbereid op zijn executie, en zelfs hij ziet geen uitweg meer. Volusia vormt een alliantie met de meest duistere tovenaar, en terwijl ze hoger op de ladder klimt overwint ze iedereen die haar in de weg staat. Machtiger dan ooit tevoren brengt ze de strijd naar de treden van de Hoofdstad van het Rijk – tot ze recht tegenover het hele leger van het Rijk staat, een leger dat zelfs dat van haar in het niet doet vallen. Het toneel wordt vrijgemaakt voor een epische strijd. Zal Thorgrin Guwayne vinden? Zullen Gwendolyn en haar mensen overleven? Zal Godfrey kunnen ontsnappen? Zullen Erec en Alistair het Rijk bereiken? Zal Volusia de volgende Keizerin worden? Zal Darius zijn mensen naar de overwinning leiden?EEN EED VAN BROEDERS is een episch verhaal van vrienden en geliefden, rivalen en minnaars, ridders en draken, intriges en politieke machinaties, van volwassen worden, van gebroken harten, van bedrog, ambitie en verraad. Het is een verhaal van eer en moed, van lotsbestemming en tovenarij. Het is een fantasie die ons meeneemt naar een wereld die we nooit zullen vergeten, en die alle leeftijden zal aanspreken. Een levendige fantasy waarbij elementen van mysterie en intrige in de verhaallijn zijn verweven… Voor wie op zoek is naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige serie ontmoetingen die de focus leggen op Thors evolutie van een dromerig kind naar een jong volwassene die geconfronteerd wordt met onmogelijke overlevingskansen… Slechts het begin van wat een epische tienerserie beloofd te worden. Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)

date_range Год издания :

foundation Издательство :Lukeman Literary Management Ltd

person Автор :

workspaces ISBN :9781632916457

child_care Возрастное ограничение : 16

update Дата обновления : 14.06.2023

Sandara keek geschokt naar hem.

“Maar waarom?” vroeg ze.

“Ik zie de liefde die je voor hem hebt en hij voor jou. Een liefde als deze komt niet tweemaal. Je moet je hart volgen, ongeacht wat onze mensen denken, ongeacht onze wetten. Dat is het belangrijkste.”

Sandara keek ontroerd naar haar jongere broer; ze was onder de indruk van zijn wijsheid.

“Je bent echt gegroeid sinds ik weggegaan ben,” zei ze.

“Heb niet het lef om jouw mensen te verlaten en heb niet het lef met hem mee te gaan,” klonk een strenge stem.

Sandara draaide zich om en zag Zirk, hij had alles gehoord en liep naar voren, samen met een aantal van de ouderlingen.

“Jouw plaats is hier bij ons. Als je met deze man meegaat, ben je hier niet meer welkom.”

“En waarom zijn dat jouw zaken?” vroeg Darius kwaad, haar verdedigend.

“Voorzichtig Darius,” zei Zirk. “Je mag dan wel voorlopig dit leger leiden, maar je leidt niet ons. Doe niet alsof je namens onze mensen spreekt.”

“Ik spreek namens mijn zuster,” zei Darius. “en ik spreek voor iedereen waarvoor ik wil.”

Sandara zag dat Darius zijn vuist op het heft van zijn zwaard samenbalde terwijl hij naar Zirk staarde en ze reikte snel naar hem en plaatste haar geruststellende hand op zijn pols.

“De beslissing is de mijne om te maken,” zei ze tegen Zirk. “en ik heb hem al gemaakt,” zei ze en ze voelde een storm van verontwaardiging en besloot ineens.

Ze zou niet deze mensen een besluit namens haar laten maken. Ze had de ouderlingen lang genoeg toegestaan haar leven te bepalen, zo lang als ze zich kon herinneren, en nu was de tijd daar.

“Kendrick is mijn geliefde,” zei ze en draaide zich om naar Kendrick, die vol verbazing naar haar terugkeek.

Terwijl ze deze woorden uitsprak, wist ze dat ze waar waren en ze voelde een stroom van liefde voor hem, ze voelde een golf van schuld dat ze hem niet eerder omhelsd had, voor de anderen. “Zijn mensen zijn mijn mensen. Hij is de mijne en ik ben van hem. En niets, niemand, niet jij of wie dan ook, kan ons uit elkaar halen.”

Ze keerde zich naar Darius om.

“Vaarwel, mijn broer,” zei ze. “Ik sluit me bij Kendrick aan.”

Darius grijnsde breeduit terwijl Zirk dreigend terug keek.

“Je ziet nooit meer onze gezichten,” spuwde hij uit, draaide zich om en liep weg met de ouderlingen achter hem aan.

Sandara keerde zich terug naar Kendrick en deed wat ze wilde doen sinds ze hier aan waren gekomen. Ze kuste hem in het openbaar, zonder angst, in het bijzijn van iedereen, eindelijk in staat om haar liefde voor hem uit te drukken. Tot haar grote vreugde kuste hij haar terug en nam haar in zijn armen.

“Wees veilig, mijn broer,” zei Sandara.

“En jij, mijn zuster. We zullen elkaar weer zien.”

“In deze wereld of de volgende,” zei ze.

Daarmee draaide Sandara zich om, pakte Kendrick’s arm en samen voegden ze zich bij hun mensen, richting de Grote Woestenij, richting een stellige dood. Maar ze was klaar om overal in de wereld heen te gaan, zolang ze maar aan Kendrick’s zijde was.

HOOFDSTUK ACHT

Godfrey, Akorth, Fulton, Merek en Ario liepen door de schitterende straten van Volusia, gekleed in de mantels van de Finians, waakzaam, bij elkaar en erg gespannen. Godfrey's roes was al lang uitgewerkt en hij navigeerde door de onbekende straten, de gouden zakken aan zijn middel, zichzelf vervloekend dat hij zich vrijwillig aangemeld had voor deze missie en pijnigde zijn hersens met wat nu te doen. Hij zou nu alles over hebben voor een borrel.

Wat had hij een verschrikkelijk, afschuwelijk idee gehad om hierheen te komen. Hoe had hij in hemelsnaam zo een stom moment van ridderlijkheid kunnen hebben? Wat was ridderlijkheid nu uiteindelijk? vroeg hij zich af. Een moment van passie, van onbaatzuchtigheid, van krankzinnigheid. Het maakte zijn keel droog, zijn hart bonkte, zijn handen trilden. Hij haatte dit gevoel, hij haatte ieder moment. Hij wenste dat hij zijn grote mond had gehouden. Ridderlijkheid was niets voor hem.

Of wel?

Hij was niet meer zeker van wat dan ook. Het enige wat hij op dit moment wist, was dat hij wilde overleven, om te leven, om te drinken, om overal behalve hier te zijn. Wat zou hij nu niet over hebben voor een bier. Hij zou de meest heldhaftige daad in de wereld willen ruilen voor een pint bier.

“En wie gaan we precies afbetalen?” vroeg Merek, die naast hem kwam lopen terwijl ze samen door de straten liepen. Godfrey pijnigde zijn hersens.

“We hebben iemand in hun leger nodig,” zei hij uiteindelijk. “Een aanvoerder. Niet te hooggeplaatst. Iemand net hoog genoeg. Iemand die meer om goud geeft dan om moorden.”

“En waar zullen we zo iemand vinden?” vroeg Ario. “We kunnen nu niet zomaar hun barakken binnen gaan marcheren.”

“In mijn ervaring is er maar één betrouwbare plek waar we iemand met een laag moraal kunnen vinden,” zei Akorth. “De tavernes.”

“Nu zeg je tenminste wat,” zei Fulton. “Eindelijk zegt iemand iets zinnigs.”

“Dat klinkt als een verschrikkelijk idee,” wierp Ario terug. “Het klinkt alsof je alleen maar een borrel wilt.”

“Nou, dat wil ik ook,” zei Akorth. “En wat is daar verkeerd aan?”

“Wat denk je?” wierp Ario tegen. “Dat je gewoon een taverne binnen loopt, een aanvoerder vindt en hem af kan kopen? Dat het zo simpel is?”

“Nou, het kind heeft uiteindelijk gelijk over iets,” stemde Merek in. “Het is een slecht idee. Ze zien ons goud, doden ons en pakken het voor zichzelf.”

“Daarom nemen we ons goud ook niet mee,” zei Godfrey beslist.

“Huh?” vroeg Merek en draaide zich naar hem om. “Wat gaan we dan mee doen?”

“Verstoppen,” zei Godfrey.

“Al dit goud verstoppen?” vroeg Ario. “Ben je gek? We hebben al teveel meegenomen. Het is genoeg om de halve stad te kopen.”

“Dat is precies waarom we het gaan verstoppen,” zei Godfrey, aan het idee wennend. “We zoeken de juiste persoon, voor de juiste prijs, die we kunnen vertrouwen, en we leiden hem ernaar toe.”

Merek haalde zijn schouders op.

“Dit is gekkenwerk. Het wordt alleen maar slechter. Wij zijn je naar binnen gevolgd, God weet alleen waarom. Je brengt ons naar ons graf.”

“Je bent mij naar binnen gevolgd omdat je in eer, in moed gelooft,” zei Godfrey. “Je bent mij naar binnen gevolgd omdat we vanaf dat moment broeders werden. Broeders in dapperheid. En broeders laten elkaar niet vallen.”

De anderen werden stil terwijl ze doorliepen en Godfrey was verbaasd over zichzelf. Hij begreep het trekje dat zo nu en dan bij hem naar boven kwam niet helemaal. Was het zijn vader die sprak? Of hij?

Ze sloegen een hoek om en de stad strekte zich voor hun uit, en Godfrey werd weer overweldigd door zijn schoonheid. Alles glom, straten belijnd met goud, kanalen met zeewater er doorheen gevlochten, overal licht, weerkaatst van het goud, hem verblindend. De straten waren hier ook druk en Godfrey nam het gedrang verbaasd in zich op. Er werd meerdere malen tegen zijn schouder aan gestoten en hij zorgde ervoor dat hij zijn hoofd laag hield zodat de Keizerlijke soldaten hem niet zouden betrappen.

Soldaten, in diverse harnassen, marcheerden heen en weer naar iedere richting, afgewisseld met Keizerlijke edelen en burgers, gigantische mannen met de identificeerbare gele huid en kleine horens, velen met een kraam, handelswaar verkopend in de straten van Volusia. Godfrey zag ook voor het eerst Keizerlijke vrouwen, net zo lang als de mannen en net zo breed geschouderd, bijna net zo groot als sommige mannen in de Ring.

Hun horens waren langer, puntiger en zij glinsterden een aqua blauw. Ze zagen er wilder uit dan de mannen. Godfrey zou zichzelf niet graag in een gevecht met één van hen willen vinden.

“Misschien kunnen we een paar van de vrouwen in bed krijgen terwijl we hier zijn,” zei Akorth met een oprisping.

“Ik denk dat ze net zo graag onze keel opensnijden,” zei Fulton.

Akon haalde zijn schouders op.

“Misschien wel allebei,” zei hij. “Dan sterf ik tenminste als een gelukkig man.”

Terwijl het gedrang drukker werd en ze zich door nog meer straten drukten, dwong Godfrey zichzelf, zwetend, trillend van angst, om sterk te zijn, om dapper te zijn, om aan allen uit het dorp te denken, aan zijn zuster die hun hulp nodig had. Hij dacht na over het aantal die ze tegen zich hadden. Als deze missie slaagde, misschien kon het een verschil maken, misschien kon hij ze echt helpen. Het was niet de gewaagde, roemrijke manier zoals zijn strijdbroeders het zouden doen, maar het was zijn manier en de enige manier die hij kende.

Toen hij een hoek omsloeg, keek Godfrey vooruit en zag waar hij naar op zoek was: daar, in de verte, rolde een groep mannen uit een stenen gebouw, met elkaar worstelend, een menigte verzamelde zich juigend om hen heen. Zij stompten elkaar en struikelden op een manier die Godfrey direct herkende: dronken. Dronkaards, peinsde hij, zien er overal ter wereld hetzelfde uit. Het was een broederschap van dwazen. Hij zag een kleine zwarte vlag boven het etablissement hangen en hij wist meteen wat het was.

“Daar,” zei Godfrey alsof hij naar een heilig mekka keek. “Dat is wat we willen.”

“De mooiste taverne die ik ooit heb gezien,” zei Akorth.

Godfrey zag de sierlijke gevel en hij was geneigd om hem gelijk te geven.

Merek haalde zijn schouders op.

“Alle tavernes zijn hetzelfde als je eenmaal binnen bent. Ze zijn net zo dronken en stom als op iedere andere plek.”

“Mijn soort mensen,” zei Fulton en likte zijn lippen alsof hij het bier al proefde.

“En hoe komen we daar dan?” vroeg Ario.

Godfrey keek naar beneden en zag waar hij op doelde: de straat eindigde in een kanaal. Er was geen manier om daarheen te lopen.

Godfrey zag een kleine gouden vaartuig aan hun voeten aanmeren, er zaten twee Keizerlijke mannen in, ze sprongen eruit en maakten de boot met een touw aan een paal vast, ze lieten de boot achter en wandelden de stad in, niet achterom kijkend. Godfrey zag het harnas van één van hen en dacht dat het officieren waren en dat zij zich geen zorgen hoefden te maken over hun boot. Zij wisten duidelijk dat niemand zo dwaas was om de boot van hun te stelen.

Godfrey en Merek keken elkaar op hetzelfde moment veelbetekenend aan. Grote zielen, dacht Godfrey, denken hetzelfde; of in ieder geval grote zielen die beiden hun deel van kerkers en steegjes gezien hadden.

Merek stapte naar voren, verwijderde zijn dolk, en sneed het touw door. En één voor één stapten ze in het kleine gouden vaartuig, wat gevaarlijk heen en weer wiebelde toen ze dit deden. Godfrey leunde naar achteren en duwde het met zijn laars van de aanlegplaats weg.

Ze gleden door de waterweg, schommelend, en Merek pakte de lange riem en stuurde roeiend.

“Dit is waanzin,” zei Ario en keek terug naar de officieren. “Ze kunnen terug komen.”

Godfrey keek recht vooruit en knikte.

“Dan kunnen we maar beter sneller roeien, zei hij.

HOOFDSTUK NEGEN

Volusia stond midden in de eindeloze woestijn, de groene bodem kraakte en was uitgedroogd, zo hard als steen onder haar voeten, en ze staarde recht vooruit, geconfronteerd met het gevolg van Dansk. Ze stond daar trots, een dozijn van haar beste raadgevers achter haar tegen twee dozijn van hun mannen, typisch Keizerlijk; lang, breed geschouderd, met de gloeiende gele huid, de fonkelende rode ogen en twee kleine horens. Het enige zichtbare verschil met deze mensen uit Dansk was dat na een tijd hun horens naar de zijkant groeiden in plaats van recht omhoog.

Volusia keek over hun schouders en zag in de horizon de woestijnstad Dansk, groot, zeer imposant, tot wel dertig meter de lucht in, zijn groene muren hadden de kleur van de woestijn, gemaakt van steen of baksteen – ze zag niet welke. De stad lag in een perfecte cirkel, borstweringen boven aan de muur, en daar tussen waren om de drie meter soldaten geplaatst, ze keken uit over ieder gebouw, de wacht houdend, iedere hoek van de woestijn gadeslaand. Het zag er ondoordringbaar uit.

Dansk lag direct in het zuiden van Maltolis, halverwege de stad van de krankzinnige Prins en de zuidelijke hoofdstad en het was een bolwerk, een centraal kruispunt. Volusia had er veel van haar moeder over gehoord, maar had het nog nooit zelf bezocht. Ze zei altijd dat niemand het Keizerrijk kon innemen zonder eerst Dansk in te nemen.

Volusia keek terug naar hun leider, hij stond voor haar met zijn gezant, zelfgenoegzaam, arrogant naar haar grijnzend. Hij zag er anders dan de anderen uit, duidelijk hun leider, met een air van zelfvertrouwen, meer littekens op zijn gezicht, en met twee lange vlechten vanaf zijn hoofd tot aan zijn middel. Zij stonden daar in de stilte, ieder op de ander wachtend om te spreken, geen geluid was te horen buiten het huilen van de wind in de woestijn.

Eindelijk, hij werd zeker moe van het wachten, sprak hij:

“Dus je wilt onze stad binnen gaan?”vroeg hij haar. “Jij en jouw mannen?”

Volusia staarde terug, trots, zelfverzekerd en uitdrukkingloos.

“Ik wil er niet binnen gaan,” zei ze. “Ik wil het innemen. Ik ben gekomen om je de voorwaarden van overgave te geven.”

Hij staarde een paar seconden botweg naar haar terug, alsof hij haar woorden probeerde te begrijpen, toen gingen uiteindelijk zijn ogen wagenwijd van verrassing open. Hij leunde naar achteren en lachte uitbundig, en Volusia kreeg een kleur.

“Wij?!”zei hij. “Overgeven!?”

Hij krijste van het lachen, alsof hij de beste grap van de wereld gehoord had. Volusia staarde hem kalm aan en het viel haar op dat alle soldaten die bij hem aangesloten waren niet lachten – ze glimlachten zelfs niet. Zij staarden haar ernstig aan.

“Je bent maar een meisje,”zei hij uiteindelijk en keek geamuseerd. “Je weet niets van de geschiedenis van Dansk, of onze woestijn, of onze mensen. En als je dat wel deed, dan wist je dat wij ons nog nooit overgegeven hebben. Niet één keer. Niet in tienduizenden jaren. Niet voor wie dan ook. Zelfs niet voor het leger van Atlow de Grote. Nog nooit is Dansk veroverd.”

Zijn lach veranderde naar een dreigende blik.

“En nu kom jij hier,” zei hij, “een stom jong meisje, uit het niets, met een dozijn soldaten, en jij vraag of wij ons willen overgeven? Waarom zou ik jou niet meteen doden of je naar de kerkers brengen? Ik denk dat jij over de voorwaarden van overgave moet onderhandelen. Als ik je afwijs, zal deze woestijn je doden. Aan de andere kant, als ik je opneem, zal ik je mogelijk doden.”

Volusia staarde kalm terug, en vertrok geen spier.

“Ik bied je niet mijn voorwaarden nog een tweede keer aan,” zei ze rustig. “Geef je nu over en ik zal al jullie levens sparen.”

Hij staarde verbluft terug naar haar, en hij had eindelijk door dat ze serieus was. “Je bent aan het raaskallen, klein meisje. Je heb te lang in de woestijnzonnen gelopen.”

Ze staarde terug, haar ogen werden donkerder.

“Ik ben geen klein meisje,” antwoordde ze. “Ik ben de grote Volusia van de grote stad Volusia. Ik ben de Godin Volusia. En jij en alle andere wezens op aarde, zijn ondergeschikt aan mij.”

Hij staarde haar aan, zijn uitdrukking veranderde, staarde naar haar alsof ze gek was.

“Jij bent Volusia niet,” zei hij. “Volusia is ouder. Ik heb haar zelf ontmoet. Het was geen plezierige ervaring. En toch zie ik de overeenkomst. Je bent…haar dochter. Ja, nu zie ik het. Waarom komt je moeder niet met ons praten? Waarom stuurt ze jou, haar dochter?”

“Ik ben Volusia,” antwoordde ze. “Mijn moeder is dood. Daar heb ik zelf voor gezorgd.”

Hij staarde terug naar haar, zijn uitdrukking werd ernstig. Voor het eerst leek hij onzeker.

Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом