9781632914712
ISBN :Возрастное ограничение : 16
Дата обновления : 14.06.2023
En nog meer.
Er kwam een luid geritsel, gevolgd door een gebrul, en plotseling barstten er honderden trollen het bos uit. Ze hadden hun hellebaarden hoog geheven en hadden bloed in hun ogen. Hun leider, de trol die bekend stond als Vesuvius, rende voorop. Het was een grotesk beest met twee hellebaarden, zijn gezicht besmeurd met bloed. En ze kwamen recht op de toren af.
Merk besefte onmiddellijk dat dit geen gewone aanval was. Het leek alsof heel Marda was doorgebroken. Hoe waren ze langs de Vlammen gekomen? vroeg hij zich af. Ze waren hier duidelijk voor het Zwaard, met de intentie de Vlammen uit de schakelen. Ironisch, dacht Merk, gezien het feit dat het Zwaard helemaal niet hier was.
De toren, besefte Merk, kon tijdens een dergelijke aanval niet standhouden. Het was over.
Terwijl hij werd omsingeld zette Merk zich schrap voor het laatste gevecht van zijn leven. Overal om hem heen grepen de krijgers hun zwaarden vast en keken ze in paniek naar beneden.
“MANNEN!” schreeuwde Vicor, Merks commandant. “NEEM JE POSITIES IN!”
De krijgers namen hun posities op de kantelen in en Merk sloot zich onmiddellijk bij hen aan. Hij rende naar de rand, greep een boog en een pijlkoker, richtte en begon te vuren.
Merk keek tevreden toe hoe één van zijn pijlen zich door de borst van een trol heen boorde; maar tot zijn verrassing rende het beest gewoon door, met de pijl die dwars door hem heen stak. Merk schoot een pijl in de nek van de trol—en toch bleef de trol tot zijn grote schrik rennen. Hij vuurde een derde pijl af, die de trol in zijn kop raakte, en deze keer smakte de trol tegen de grond.
Merk had al snel door dat deze trollen geen gewone tegenstanders waren, en niet zo makkelijk uit te schakelen als mensen. Het begon er steeds slechter uit te zien. Toch bleef hij vuren, en hij schakelde zoveel trollen uit als hij kon. De pijlen die hij en zijn medesoldaten afschoten deden de hemel zwart kleuren. De trollen struikelden en vielen en versperden de anderen de weg.
Maar er braken er teveel door. Al spoedig bereikten de trollen de dikke muren van de toren. Ze hieven hun hellebaarden en beukten tegen de gouden deuren in en poging ze in te trappen. Merk kon de trillingen onder zijn voeten voelen.
Het gekletter van metaal galmde door de lucht terwijl de trollen als bezetenen tegen de deuren beukten. Op de één of andere manier, zag Merk tot zijn opluchting, hielden de deuren het. Zelfs met honderden trollen die er tegen aan beukten gaven de deuren niet mee. Er kwam niet eens een deukje in. Het was bijna alsof er magie in het spel was.
“ROTSEN!” schreeuwde Vicor.
De andere soldaten haastten zich naar een hoop rotsen die langs de rand waren opgestapeld, en Merk sloot zich bij hen aan. Samen met tien anderen slaagde hij erin om de rots op te tillen en hem naar de top van de muur te duwen. Merk forceerde zichzelf en kreunde van de inspanning. Hij tilde hem met al zijn kracht op, en uiteindelijk duwden ze hem met een luide schreeuw over de rand.
Merk leunde met de anderen over de rand en keek toe hoe de rots naar beneden viel.
De trollen keken op—maar te laat. De rots verpletterde een aantal van hen en liet een enorme krater in de grond naast de torenmuur achter. Merk hielp de andere soldaten terwijl ze aan alle kanten van de toren rotsen over de muur tilden. Ze doodden honderden trollen en de grond beefde van de explosies.
Maar ze bleven komen. Het was een eindeloze stroom van trollen die uit het bos barstte. Merk zag dat ze geen rotsen meer hadden; ze hadden ook geen pijlen meer, en de trollen bleven komen.
Ineens voelde Merk iets langs zijn oor zoeven, en toen hij zich omdraaide zag hij een speer voorbij vliegen. Hij keek verbijsterd naar beneden. Hij zag de trollen speren oppakken en ze omhoog gooien. Hij was verbaasd; hij had geen idee dat ze de kracht hadden om zo ver te gooien.
Vesuvius, hun leider, haalde uit met een gouden speer en wierp hem recht omhoog, en Merk keek geschokt toe hoe de speer de top van de toren bereikte en hem, terwijl hij wegdook, op slechts een haar na miste. Hij hoorde gekreun, en toen hij zich omdraaide zag hij dat zijn medesoldaten niet zo veel geluk hadden gehad. Enkele van hen lagen op hun rug, doorboord door de speren, terwijl het bloed uit hun mond gutste.
Er klonk een rommelend geluid, en ineens werd er vanuit het bos een ijzeren stormram op een wagen met houten wielen naar voren gerold. De groep trollen ging uiteen terwijl de stormram door Vesuvius naar de deur werd geleid.
“SPEREN!” schreeuwde Vicor.
Merk renden met de anderen naar de stapel speren en greep er één, wetend dat dit hun laatste verdedigingslinie was. Hij had gedacht dat ze deze wel zouden bewaren tot de trollen de toren waren binnengedrongen, maar blijkbaar waren het wanhopige tijden. Hij richtte en wierp de speer naar Vesuvius.
Maar Vesuvius was sneller dan hij eruit zag en hij wist zijn speer op het laatste moment te ontwijken. Merks speer raakte een andere trol in zijn dijbeen, waardoor hij tegen de grond ging en het naderen van de stormram werd vertraagd.
Zijn medesoldaten wierpen hun speren en doodden de trollen die de stormram voortduwden.
Maar zodra zij tegen de vlakte gingen, verschenen er honderden andere trollen uit het bos. Al snel kwam de stormram weer in beweging. Ze waren simpelweg met teveel—en ze waren allemaal vervangbaar. Dit was niet hoe mensen vochten. Dit was een natie van monsters.
Merk greep naar een andere speer om te gooien, maar zag tot zijn teleurstelling dat ze door hun voorraad heen waren. Op dat moment bereikte de stormram de deuren van de toren. Een aantal trollen legden houten planken over de kraters neer om een brug te creГ«ren.
“VOORWAARTS!” schreeuwde Vesuvius. Zijn stem klonk diep en rauw.
De groep trollen duwde de stormram naar voren. Een moment later werd hij met zoveel kracht tegen de deuren aan gebeukt dat Merk de trillingen helemaal boven kon voelen. De beving ging door zijn enkels en drong door tot in zijn botten.
Het kwam weer, en toen nog een keer. De toren beefde, waardoor hij en de anderen struikelden. Hij belandde op handen en knieГ«n op een lichaam, een andere Wachter, en besefte dat hij al dood was.
Merk hoorde een zoevend geluid, voelde een golf van wind en hitte, en toen hij opkeek begreep hij niet wat hij zag: er vloog een brandende rots over hem heen. Er klonken overal explosies terwijl er vlammende rotsen op de toren belandden. Merk hurkte en keek over de rand. Hij zag hoe er tientallen katapulten vanaf beneden werden afgevuurd. Zijn mannen vielen bij bosjes om hem heen.
Er landde nog een vlammende rots bij Merk, die twee Wachters naast hem doodde, mannen die hij mocht. Terwijl de vlammen zich verspreidden, voelde hij de hitte in zijn rug. Merk keek om zich heen en zag dat bijna alle mannen dood waren. Hij wist dat hij niets meer kon doen hierboven, behalve wachten tot hij zou sterven.
Merk wist dat het nu of nooit was. Hij zou niet zo ten onder gaan, ineengedoken boven op de toren, wachtend op de dood. Hij zou dapper en onbevreesd ten onder gaan. Hij zou de vijand met een dolk in zijn hand confronteren, man tegen man, en zoveel mogelijk van deze wezens doden als hij kon.
Merk gaf een luide schreeuw, reikte naar het touw dat aan de toren was vastgebonden, en sprong over de rand. Hij gleed met volle snelheid naar beneden, op weg naar de trollen onder hem, klaar om zijn lotsbestemming te ontmoeten.
HOOFDSTUK VIER
Kyra knipperde terwijl ze omhoog staarde naar de lucht. De wereld boven haar was in beweging. Het was de mooiste lucht die ze ooit had gezien, diep paars van kleur, met zachte witte wolkjes die langsdreven. De hemel lichtte op door het zachte zonlicht. Ze voelde dat ze bewoog, en ze hoorde het zachte klotsen van water om zich heen. Ze had nog nooit zo’n vredig gevoel ervaren.
Kyra, die op haar rug lag, draaide haar hoofd opzij en zag tot haar verbazing dat ze midden in een uitgestrekte zee op een houten vlot dreef. Grote golven deden haar vlot zachtjes op en neer deinen. Het voelde alsof ze naar de horizon dreef, naar een andere wereld, een ander leven. Naar een vredige plek. Voor het eerst in haar leven maakte ze zich geen zorgen meer om de wereld; ze voelde zich omarmd door het universum, alsof ze eindelijk kon ontspannen, alsof ze eindelijk werd beschermd tegen het kwaad.
Kyra voelde de aanwezigheid van een andere persoon op haar vlot. Ze ging rechtop zitten en schrok toen ze een vrouw zag zitten. De vrouw droeg witte gewaden en werd omgeven door licht. Ze had lang gouden haar en verrassend blauwe ogen. Ze was de mooiste vrouw die Kyra ooit had gezien.
Kyra schrok toen ze ineens zeker besefte dat dit haar moeder was.
“Kyra, mijn liefde,” zei de vrouw.
De vrouw glimlachte naar haar. Het was zo’n lieve glimlach dat het Kyra’s ziel raakte, en Kyra keek haar aan en voelde zich nog vrediger. Haar stem galmde door haar heen, en zorgde dat ze zich compleet op haar gemak voelde in de wereld.
“Moeder,” antwoordde ze.
Haar moeder strekte een bijna doorzichtige hand naar haar uit, en Kyra pakte hem vast. Het gevoel van haar huid op de hare was elektrificerend, en Kyra had het gevoel alsof een deel van haar ziel werd hersteld.
“Ik heb naar je gekeken,” zei ze. “En ik ben trots. Trotser dan je ooit zult weten.”
Kyra probeerde zich te concentreren, maar ze voelde de warmte van haar moeders hand en kreeg het gevoel alsof ze de wereld aan het verlaten was.
“Ga ik dood, Moeder?”
Haar moeder keek haar met lichtgevende ogen aan en pakte haar hand steviger vast.
“Het is je tijd, Kyra,” zei ze. “Maar je moed heeft je lotsbestemming veranderd. Je moed—en mijn liefde.”
Kyra knipperde verward met haar ogen.
“Blijven we nu niet bij elkaar?”
Haar moeder glimlachte naar haar, en Kyra voelde haar moeder langzaam loslaten en wegdrijven. Kyra werd overspoeld door een golf van angst. Ze wist dat haar moeder haar voorgoed zou verlaten. Kyra probeerde haar vast te houden, maar ze trok haar hand terug en legde haar handpalm op Kyra’s buik. Kyra voelde intense hitte en liefde door zich heen stromen die haar leken te genezen. Ze voelde hoe ze langzaam begon te herstellen.
“Ik laat je niet sterven,” antwoordde haar moeder. “Mijn liefde voor jou is sterker dan het lot.”
Ineens verdween haar moeder. In haar plaats stond een prachtige jongen, die haar aanstaarde met lichtgevende grijze ogen. Hij had lang, steil haar, en hij betoverde haar. Ze kon de liefde in zijn ogen zien.
“Ik laat je ook niet sterven, Kyra,” zei hij.
Hij leunde naar voren en legde zijn hand op haar buik, op dezelfde plek als haar moeder had gedaan. Ze voelde een nog intensere hitte door haar lichaam stromen. Ze zag een wit licht en voelde hitte door zich heen stromen, en terwijl ze weer tot leven kwam kon ze nauwelijks ademen.
“Wie ben je?” fluisterde ze.
Verzwolgen door de hitte en het licht, kon ze niet anders dan haar ogen sluiten.
Wie ben je? galmde het door haar hoofd.
Langzaam deed Kyra haar ogen open. Ze voelde een intense vrede en kalmte. Ze keek om zich heen, in de veronderstelling dat ze nog steeds op zee was.
Maar in plaats van water en lucht hoorde ze het doordringende getsjirp van insecten. Ze draaide zich verbaasd om, en zag dat ze in het bos was. Ze lag op een open plek en voelde een intense hitte in haar buik, op de plek waar ze was neergestoken. Toen ze naar beneden keek, zag ze dat er een hand op haar buik lag. Het was een prachtige, bleke hand, de hand uit haar droom. Licht in haar hoofd keek ze op. Ze zag die prachtige grijze ogen op haar neerkijken, zo intens dat ze licht leken te geven.
Kyle.
Hij knielde aan haar zijde, één hand op haar voorhoofd, en terwijl hij haar aanraakte, voelde Kyra hoe haar wond werd genezen. Ze voelde hoe ze langzaam weer terugkeerde, alsof hij haar terughaalde. Had ze echt haar moeder gezien? Was het echt geweest? Het voelde alsof ze voorbestemd was geweest om te sterven, maar dat haar lotsbestemming op de één of andere manier was veranderd. Het was alsof haar moeder had ingegrepen. En Kyle. Hun liefde had haar teruggehaald. Dat, en, zoals haar moeder had gezegd, haar eigen moed.
Kyra likte aan haar lippen, te zwak om rechtop te gaan zitten. Ze wilde Kyle bedanken, maar haar keel was droog en de woorden wilden niet komen.
“Shh,” zei hij toen hij haar zag worstelen. Hij leunde naar voren en kuste haar voorhoofd.
“Was ik dood?” wist ze uiteindelijk uit te brengen.
Na een lange stilte gaf hij antwoord, zijn stem zacht en krachtig tegelijk.
“Je bent teruggekomen,” zei hij. “Ik kon je niet laten gaan.”
Het was een vreemde gewaarwording; terwijl ze in zijn ogen keek, had ze het gevoel alsof ze hem altijd al had gekend. Ze pakte zijn pols vast en kneep dankbaar in zijn hand. Er was zo veel dat ze tegen hem wilde zeggen. Ze wilde hem vragen waarom hij zijn leven voor haar had geriskeerd; waarom hij zoveel om haar gaf; waarom hij haar terug had gebracht. Ze voelde dat hij een groot offer voor haar had gemaakt, een offer dat hem pijn zou doen.
Bovenal wilde ze hem vertellen wat ze nu voelde.
Ik hou van je, wilde ze zeggen.
Maar de woorden wilden niet komen. Ze werd overspoeld door een golf van uitputting, en terwijl haar ogen zich langzaam sloten, kon ze niet anders dan zich overgeven. Ze voelde hoe ze steeds dieper weg zakte. De wereld raasde aan haar voorbij, en ze vroeg zich af of ze weer dood ging. Was ze slechts even teruggebracht? Was ze een laatste keer teruggebracht om afscheid te nemen van Kyle?
Terwijl ze werd overspoeld door een diepe slaap, durfde ze te zweren dat ze hem nog iets hoorde zeggen:
“Ik hou ook van jou.”
HOOFDSTUK VIJF
De baby draak vloog door de lucht, en elke slag van zijn vleugels kostte hem de grootste inspanning. Hij worstelde om in de lucht te blijven. Hij vloog, zoals hij al uren had gedaan, over het platteland van Escalon. Hij voelde zich verdwaald en alleen in deze wrede wereld. Beelden van zijn stervende vader, die door de mensen soldaten dood was gestoken, schoten door zijn hoofd. Zijn vader, die hij nooit had gekend, behalve op dat ene moment van de strijd; zijn vader, die was gestorven om hem te redden.
De baby draak had het gevoel dat de dood van zijn vader zijn schuld was, en met elke slag van zijn vleugels voelde hij het gewicht van zijn schuldgevoel. Als hij er niet was geweest, dan had zijn vader nu misschien nog geleefd.
De draak vloog verder, verscheurd door verdriet en berouw bij het idee dat hij nooit de kans zou krijgen om zijn vader te leren kennen. Hij zou hem nooit kunnen bedanken voor zijn onzelfzuchtige heldendaad, voor het redden van zijn leven. Een deel van hem wilde eigenlijk ook niet meer leven.
Maar een ander deel brandde van woede. Hij wilde wanhopig graag die mensen doden, zijn vader wreken en het land verwoesten. Hij wist niet waar hij was, maar zijn intuГЇtie vertelde hem dat hij oceanen ver verwijderd was van zijn thuisland. Zijn instinct dreef hem terug naar huis; maar hij wist niet waar huis was.
De baby vloog doelloos verder, verdwaald. Hij spuwde vuur naar boomtoppen, naar wat hij ook maar kon vinden. Al snel had hij geen vuur meer in zich, en niet lang daarna voelde hij hoe hij steeds lager zakte. Hij probeerde weer omhoog te vliegen, maar besefte tot zijn paniek dat hij daar de kracht niet meer voor had. Hij probeerde een boomtop te vermijden, maar zijn vleugels konden hem niet langer dragen en hij beukte er recht tegenaan. Hij voelde alle oude wonden die nog niet waren genezen.
Wanhopig vloog hij verder, steeds lager, en hij verloor steeds meer kracht. De bloeddruppels vielen als regendruppels naar beneden. Hij was zwak van de honger, van zijn verwondingen, van de duizenden keren dat hij met een speer was gestoken. Hij wilde verder vliegen, een doelwit vinden, maar zijn oogleden werden te zwaar. Hij voelde hoe hij keer op keer het bewustzijn verloor.
De draak voelde dat hij stervende was. Aan de ene kant was het een opluchting; spoedig zou hij weer bij zijn vader zijn.
Hij werd opgeschrikt door het geluid van ritselende bladeren en krakende takken, en toen hij voelde hoe hij door de boomtoppen viel, deed hij eindelijk zijn ogen open. Zijn zicht werd belemmerd door een groene wereld. Niet langer in staat om zichzelf te controleren voelde hij hoe hij naar beneden viel, dwars door de boomtakken heen.
Hij kwam abrupt tot een stop ergens hoog in een boom, verstrikt tussen de takken. Hij was te zwak om zich te verzetten. Hij hing daar, bewegingsloos. Hij had teveel pijn om te bewegen, en elke ademtocht deed hem nog meer pijn dan de vorige. Hij wist zeker dat hij hierboven zou sterven, verstrikt tussen de bomen.
EГ©n van de takken brak ineens, en de draak viel naar beneden. Hij viel een goede vijftien meter naar beneden, tot hij uiteindelijk op de grond belandde.
Hij lag daar, zijn ribben gebroken, en hij ademde bloed. Langzaam bewoog hij één van zijn vleugels, maar hij kon niet veel meer doen.
Hij voelde zijn levenskracht wegstromen. Het voelde het oneerlijk, prematuur. Hij wist dat hij een lotsbestemming had, maar hij wist niet wat het was. Het leek erop dat het kort en wreed was. Hij was geboren, alleen om zijn vader te zien sterven, en vervolgens zelf dood te gaan. Misschien was dat wat het leven was: wreed en oneerlijk.
Terwijl zijn ogen zich voorgoed sloten, ging er een laatste gedachte door zijn hoofd: Vader, wacht op me. Tot snel.
HOOFDSTUK ZES
Alec stond op het dek en greep de reling van het zwarte schip vast. Hij keek uit naar de zee, zoals hij al dagen had gedaan. Hij zag hoe de enorme golven aan kwamen rollen en hun kleine zeilboot optilden, hij zag het schuim breken onder de boeg. Ze voeren over het water met een snelheid zoals hij nog nooit had ervaren. De zeilen stonden strak, de wind was sterk en gestaag. Alec bestudeerde het schip met de bekwame ogen van een ambachtsman en vroeg zich af waar het van gemaakt was; het was duidelijk vervaardigd uit een ongebruikelijk, glad materiaal, een materiaal dat hij nog niet eerder had gezien. Het had hen in staat gesteld om dag en nacht hun snelheid te behouden, en in het donker ongezien langs de Pandesiaanse vloot te komen, de Zee van Verdriet af, en de Zee van Tranen op.
Alec dacht terug aan hoe somber de reis was geweest. Ze hadden dag en nacht gezeild. Het waren lange nachten op de zwarte zee geweest, gevuld met vijandige geluiden van exotische wezens en het kraken van het schip. Hij was meer dan eens wakker geworden en had gezien hoe een lichtgevende slang aan boord probeerde te klimmen, waarna de man waarmee hij zeilde de slang van het schip had afgetrapt.
Nog mysterieuzer dan het exotische zeeleven was Sovos, de man aan het roer van het schip. De man had Alec opgezocht in de smederij en hem aan boord van het schip gebracht. Nu zou hij hem naar één of andere afgelegen plek brengen. Alec vroeg zich af of het gestoord was om hem te vertrouwen. De man had in ieder geval zijn leven gered. Alec herinnerde zich hoe hij, toen ze al ver op zee waren, terug had gekeken op de stad van Ur, en had gezien hoe de Pandesiaanse vloot dichterbij was gekomen. Hij had de kanonskogels door de lucht zien zeilen, had het gerommel in de verte gehoord, en had de enorme gebouwen zien instorten, gebouwen waar hij slechts enkele uren eerder nog binnen was geweest. Hij had geprobeerd om van het schip af te komen om hen te helpen, maar ze waren al te ver weg geweest. Hij had erop gestaan dat Sovos zou omkeren, maar zijn smeekbedes waren zinloos geweest.
De tranen sprongen in zijn ogen toen hij dacht aan zijn vrienden, vooral Marco en Dierdre. Hij sloot zijn ogen en probeerde de herinnering van zich af te zetten. Hij had het gevoel dat hij hen allemaal in de steek had gelaten.
Het enige dat Alec op de been hield, dat hem uit zijn moedeloze staat haalde, was het gevoel dat hij elders nodig was, zoals Sovos had gezegd; dat hij een zekere lotsbestemming had, en dat hij elders kon helpen om de Pandesianen te verslaan. Zoals Sovos al had gezegd, zou het niemand hebben geholpen als hij daar was gebleven en gestorven. Toch hoopte en bad hij dat Marco en Dierdre het hadden overleefd, en dat hij op tijd terug kon keren om hen weer te zien.
Nieuwsgierig naar waar ze heen gingen, had Alec Sovos bestookt met vragen. Maar Sovos had koppig zijn mond gehouden. Hij stond dag en nacht aan het roer, met zijn rug naar Alec toe. Voor zover Alec wist sliep of at hij nooit. Hij stond daar alleen maar, uitkijkend over de zee, in zijn lange leren laarzen en zwarte leren jas, met zijn vuurrode zijden cape met het vreemde insigne over zijn schouders gedrapeerd. Met zijn korte, bruine baard en felle groene ogen die naar de golven staarden alsof hij één met hen was, leek hij alleen maar mysterieuzer te worden.
Alec staarde naar de vreemde Zee van Tranen met haar lichte aqua kleur, en werd overspoeld met het verlangen om te weten waar hij heen werd gebracht. Niet in staat om de stilte nog langer te verdragen wendde hij zich tot Sovos, wanhopig om antwoorden.
“Waarom ik?” verbrak Alec de stilte. Dit was al de zoveelste keer dat hij het probeerde, maar dit keer was hij vastberaden om een antwoord uit hem te krijgen. “Waarom koos je mij, uit alle mensen in die stad? Waarom was ik degene die was voorbestemd om te overleven? Je had honderd mensen kunnen redden die veel belangrijker zijn dan ik.”
Все книги на сайте предоставены для ознакомления и защищены авторским правом